Dat verhaal begint met de Franse godsdienstgeleerde Ernest Renan (1823-1892), die geloofsverschillen, culturele stereotypen en de banaalste vooroordelen een ‘wetenschappelijke’ onderbouwing geeft door ze als onveranderlijke rassenkenmerken te beschrijven. Het arische en het semitische ras zijn volgens hem “de twee tegenpolen van de mensheid”: rationalisme, vrijheidsliefde en tolerantie staan tegenover slaafse volgzaamheid, fanatisme en gewelddadigheid. In 1862 schrijft hij dat de Europese beschaving zich alleen verder zal kunnen ontwikkelen als ze werk maakt van “de vernietiging van de semitische zaak”.

Het negentiende-eeuwse antisemitisme verschilt van bijvoorbeeld anti-Joodse sentimenten uit de middeleeuwen omdat het niet tegen een geloof is gericht, maar tegen de hele “aard van het ras”. Traditionele oplossingen voor het probleem van de ongewenste ander, zoals verplichte bekering of gettoïsering, gaan daarom al snel niet ver genoeg meer. Fantasieën van definitieve verdrijving of vernietiging komen op de politieke agenda te staan. Een belangrijke aantekening: het semitische ras omvat voor Renan zowel de Joden als de Arabieren. Dat hij zich drukker maakt over de Joden is omdat die meer invloed in Europa hebben en omdat de wereld van de islam volgens hem zo inferieur is, dat ze toch al “bezig is om met veel lawaai in te storten.”

De allereerste keer dat het begrip ‘antisemitisme’ wordt gebruikt is als iemand kritiek levert op Renan, in een blaadje over judaïca uit 1860 dat te vinden is in de Amsterdamse Bibliotheca Rosenthaliana. “Hoe meer het oogverblindende, dialektische en stylistische talent van Renan de lezer met zich meesleept,” waarschuwt Moritz Steinschneider, “hoe dringender het is om de consequenties, of liever gezegd de inconsequenties van zijn antisemitische vooroordelen bloot te leggen.” Uit de context blijkt dat het hier weer om vooroordelen tegen alle ‘semieten’ gaat, niet specifiek tegen Joden. Logisch dat ook islamitische intellectuelen zich tegen Renan uitspreken.

Voor veel rassendenkers in Renans voetspoor zijn moslims van hetzelfde laken een pak als Joden, maar dan een slechter pak. Daniel Kimon, een vriend van Édouard Drumont (de toonaangevende Franse antisemiet tijdens de Dreyfusaffaire), ontwerpt in 1897 een ijzingwekkende ‘Endlösung’ voor het islamitische vraagstuk. Hij schat dat de kern van het probleem wordt gevormd door ongeveer zesenhalf miljoen fanatieke moslims, die onverbeterlijk zijn en daarom “vernietigd moeten worden”. Daarna kunnen de andere moslims gedeïslamiseerd worden, onder andere door ze korans te verstrekken die op christelijke grondslag herschreven zijn.

Houston Chamberlain, schoonzoon van Wagner en mentor van Hitler, heeft een grotere afkeer van de Arabische bedoeïenen dan van de Joden, die hun semitische bloed tenminste nog met dat van hogere volken hebben gemengd. “We zijn nog niet verlost van het gevaar van de Arabieren,” schrijft hij in 1899, “en hun schepping, het mohammedanisme, is het grootste obstakel voor elke vooruitgang in beschaving.” Ook de invloedrijkste rassendenkers van het Derde Rijk, Alfred Rosenberg en Hans Günther (‘Rassengünther’) herhalen Renans mening dat de islam net als alle semitische religies “droog en levenloos” is en de tegenpool van de arische ziel. Geen wonder dat Hitler in 1939 de Arabische volken omschrijft als “veredelde halfapen, die de zweep verdienen.”

Kortom, deze geschiedenis laat onmiskenbare parallellen zien tussen de negatieve stereotypering van Arabieren of moslims en de veel wijder verbreide haatpropaganda tegen Joden. Niet zo raar, omdat het voor een deel dezelfde boeken en pamfletten zijn die dat vuur aanwakkeren. Wel wrang, zeker als je denkt aan de spanningen tussen moslims en Joden.

‘Antisemitisme’ heeft nu de exclusieve betekenis van een ‘anti-Joodse gezindheid’ en dat moet je na alles wat er gebeurd is niet meer willen uitbreiden naar ‘moslimhaat’. Maar je moet die versmalde betekenis ook niet gaan terugprojecteren in de tijd, alsof het nooit anders is geweest. Zo beweert de Encyclopaedia of the Holocaust ten onrechte dat “antisemitisme nooit gericht is geweest tegen andere ‘semieten’, zoals de Arabieren, maar alleen tegen de Joden.”

Wat is de les van dit verhaal? In elk geval dat het argument van Gerstenfeld niet opgaat: antisemitisme en islamofobie hebben allebei lange en zelfs overlappende geschiedenissen. Het is een feit dat mensen als Renan het stereotype van de ‘eeuwige Jood’ hebben voorbereid, maar dat moet dan ook gelden voor het vijandbeeld van ‘de moslim’. Wat Voet vergeet is dat racisten van Renan tot Hitler moslims wel degelijk zien als een etnische groep met een onveranderlijke aard. Een essentialistische manier van denken, die nog voortleeft in Wilders’ overtuiging dat de gewelddadige jihad de “ware aard” van de islam laat zien en dat daarom elke moslim in Nederland een gevaar vormt. De belangrijkste conclusie lijkt me tenslotte dat vergelijkingen tussen antisemitisme en islamofobie niet alleen mogelijk, maar onvermijdelijk en noodzakelijk zijn. Ondanks alle grote en kleine verschillen zijn het in veel opzichten vruchten van dezelfde giftige boom.

jorisb

Joris Verheijen

Historicus en filosoof

Joris Verheijen studeerde geschiedenis en filosofie, vertaalde boeken uit het Engels en doceert momenteel filosofie en levensbeschouwing op …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.