Nederland is een zot land geworden. Om meerdere redenen. We zijn bang, banger, bangst – maar voor wie weten we niet. Amerika, onze fijne bondgenoot, is minstens zo zot. Toen Obama Den Haag aandeed cirkelden de radarhelikopters tot boven mijn dorpje Zwijndrecht. De hofhouding in het kielzog van de man bedroeg bijna 300 man personeel. Een compleet bedrijf. Een heus leger. Dan zeg ik: wat voor leider ben je als voor elke scheet een leger soldaten en straaljagers meezeult. Wat voor leider ben je als je je gelaat achter een schild van lood, staal en munitie verbergt. Intussen betalen u en ik voor deze zotteklap.
Een echte leider toont zijn smoel, in het volle aanschijn des volks. Een echte leider kijkt u recht in de ogen, raakt u aan, schudt uw hand, klopt uw schouders. Een echte leider biedt hoop en schenkt troost. Maar welke politicus schenkt troost?
Voor troost moet je elders wezen. Een boek, film, of reis. Een tv programma. Er draait nu op de tv een serie die heet ‘Bakkie Troost’. Men schenkt een kopje koffie en de gast lucht zijn hart over een dierbare dode.
Koffie – ja natuurlijk! Dat missen we in dit land.
Vorig jaar verbleef ik tien dagen in Boekarest. Ik zocht de sneeuw op in de bergen van Sinaia. Overal loerden mannen, overal graatmagere vrouwen op spillebenen. Een grimmig stukje Balkan vol sigaretten en zwerfhonden. Ik was gewaarschuwd voor boeven en messentrekkers.
Niets van gemerkt. De stad ademde een aangename warmte en geborgenheid. Hoe kan dat? Na enig gedrentel vond ik het antwoord: de koffieautomaat. Ik ken geen stad op aarde met zo duizelingwekkend veel koffieautomaten als Boekarest. Op elke hoek, steeg, plein, park struikelde ik over de koffieautomaten. Van die zware, vooroorlogse machines waarop een dampend kopje koffie staat afgebeeld. Ze oogden gammel maar ze werkten allemaal; nul vandalisme. Behalve koffie zwart, koffie melk, koffie extra melk en suiker, espresso, cappuccino, trakteerde dit wonder der technologie desgewenst ook citroen-thee of chocolademelk. Extra fijn: het kostte noppes, d.w.z. 1 lei, ofwel: 20 eurocent. Dan stond ik daar, in de frisse avondwind, en viste uit mijn binnenzak een munt van 1 lei. Ik wierp de munt in de machine, drukte op de knop, en de machine begon te ratelen, te schudden, te stomen. Kort erna voltrok zich het wonder voor mijn ogen: er floepte een bekertje uit die vervolgens volliep met een verrukkelijk geurende melange van verse Robusta bonen – met als toefje op de taart: een lepeltje, dat viel zo naar beneden. Dit is geen grap: Roemeense koffiemachines leveren een lepeltje erbij. Dan pakte ik de warme beker vast, drukte ‘m tegen m’n wang, roerde ‘t lepeltje, blies een ademtocht door de schuimende melk en slurpte m’n eerste slok… en dan… dan geschiedde het wonder: een flonkerende vertroosting spreidde zich als warme, heilzame balsemolie over m’n buik en benen; ik voelde hoe een kalme verlichting in mij neerdaalde en tot in mijn tenen natintelde. Spontaan kreeg ik de neiging om alle mensen om mij heen te omhelzen en te zoenen. Ik voelde mij één met de Roemenen, we werden een grote familie. Ineens was ik geen vreemdeling meer maar een kompaan. ‘U bent een lid van ons, de romaanse familie. Drink onze koffie, dit is ons bloed.’
In Nederland vergaderen we ons suf over sociale cohesie. Hoe krijgen we meer contact en verbroedering tussen volkeren en culturen, hoe kunnen we meer gezelligheid en huiselijkheid stoppen in buurten en wijken. De oplossing is dodelijk simpel: plaats op elke stoep een koffiemachine.
Heeeel even kwijt; fantastisch! Op iedere hoek en…voor de zelfde prijs. Een ware verbroedering in Nederland. Eindelijk!