Religie spreekt tot de verbeelding: het is bron van ophef, materiaal voor film en boek, en het kan ook nog een mens richting geven, troost schenken of hem zelfs uit de wanhoop redden. Toch zijn er vandaag meer koele minnaars dan vurige volgelingen van religie. Voor de meesten is religie als goede seks: je mag het hebben, maar liefst in je eigen huis en achter gesloten deuren – en je hoeft er zeker niet pocherig over te doen en het met iedereen te delen! Religie wordt getolereerd als een persoonlijke keuze. Toch merk ik ook, vooral de laatste jaren, een opkomende vijandigheid: een uitgesproken en ijverige groep mensen verkondigt luidkeels dat religie iets is dat tot een bedenkelijk verleden behoort, een verleden waar men zich het best voor verontschuldigt en dat daarna vergeten wordt.
Waar komt die vijandigheid tegenover religie vandaan? En is ze gegrond? De filosoof in mij kan het niet nalaten om erop te wijzen dat deze houding in het verlengde ligt van een eeuwenlange evolutie. Het Westen was ooit een uitgesproken christelijke samenleving, maar die is vanaf de zestiende eeuw inherent verdeeld geraakt: de christelijke wereld splitste zich in katholieken en protestanten. Recent hebben we de vijfhonderdste verjaardag gevierd van de symbolische daad van Maarten Luther die deze splitsing inluidde. In 1517 nagelde hij vijfennegentig stellingen aan de kerk van Wittenberg, als een uitnodiging tot dialoog met bisschop en paus, maar dit maakte van Europa het schouwtoneel van religieuze oorlogen. De dialoog mislukte en de strijd barstte los. De vrede kon niet langer in een gedeelde overtuiging gevonden worden: het leek onbegonnen werk om eenheid in deze veelheid te vinden. De oplossing werd gevonden in de Vrede van Westfalen (1648). Die maakte niet alleen een einde aan de strijd tussen katholieken en protestanten, maar legde de basis voor de ons bekende scheiding tussen kerk en staat: politieke figuren onderschrijven geen uitdrukkelijk religieus geloof en religieuze figuren blijven weg uit de politiek. Iedereen gelooft wat hij wil. Klinkt goed, maar eigenlijk – dat mogen we niet vergeten – was dit een zwakke oplossing: we tolereren andere religieuze en levensbeschouwelijke overtuigingen omdat we het engagement niet aandurven.

Vanaf de late achttiende eeuw, en vooral in de loop van de negentiende eeuw, staken nieuwe ideologieën de kop op: het liberalisme, het socialisme en, waarschijnlijk ideologisch de meest ingrijpende, het atheïsme. Tot het einde van de achttiende eeuw was de term ‘atheïst’ een scheldwoord en werden mensen verketterd of ontslagen louter en alleen wegens de beschuldiging dat ze atheïst waren. Vanaf de negentiende eeuw begonnen intellectuelen zichzelf over heel Europa atheïst te noemen: op de Britse eilanden de dichter Percy Shelley en Charles Darwin; in Frankrijk de filosoof Auguste Comte en zijn voorgangers Denis Diderot en Jean Voltaire; in Duitsland de filosofen Schopenhauer en Nietzsche, maar ook Karl Marx en Ludwig Feuerbach; in Rusland een hele stroming socialistische nihilisten zoals Michail Petrasjevski, Nikolaj Tsjernysjevski en Vissarion Belinski (tijdgenoten van Tolstoj en Dostojevski, hun christelijke tegenhangers). Deze culturele giganten geloofden niet alleen het hunne, maar vielen religie genadeloos aan. Met hun komst werd de samenleving nog hopelozer verdeeld, een verdeeldheid die toenam in de twintigste eeuw met migratie uit niet-christelijke landen en de intrede van de islam, het boeddhisme en het hindoeïsme. De eenheid was al lang zoek.
De oorspronkelijke oplossing voor de veelheid was de stilte: we dagen elkaar niet levensbeschouwelijk uit om de goede vrede te bewaren. We zwijgen om maar geen ruzie te maken. (Een ons niet onbekend fenomeen op menig familiefeestje.) Vaak hoort men sussende klanken dat ieder het zijne mag geloven, maar stilletjes denkt men toch dat de ander ongelijk heeft. Men moet maar eens een blik werpen op internetfora, waar men zich kan vermaken met bijzonder snedige opmerkingen van atheïsten over gelovige mensen (en omgekeerd). Het christendom is vaak kop van Jut – andere godsdiensten, omdat ze vaak minderheden zijn, krijgen doorgaans minder rechtstreekse kritiek. Wij geloven heilig in onze vrije meningsuiting, en als we vinden dat het christendom achterhaald is, dan mogen we dit toch zeggen? Ik twijfel daar soms aan, maar dan vooral uit een gevoel van gepastheid. Moet onze mening altijd even luid en duidelijk weerklinken? Een kennis die onzeker is over zijn overgewicht zullen we ook niet zo snel dik noemen, ook niet als dit onze oprechte mening is. Moeten we dan kwetsende cartoons of mopjes ma ken of beledigingen uiten over diepgewortelde overtuigingen van mensen? Vrije meningsuiting mag geen vrijgeleide zijn voor bot gedrag.
Wanneer het op religie aankomt, dan krijgt men altijd hetzelfde antwoord op een dergelijke opmerking: het onrecht in naam van de godsdienst moet aangekaart worden. De emmer van wanpraktijken is overgelopen en het is ons recht, misschien zelfs onze plicht, om tegen heilige huisjes te schoppen. Zoals iedere andere ideologie is religie een amalgaam van ideeën en perspectieven, en dit betekent dat religie zoals iedere levenshouding onder de loep van de kritiek gelegd moet worden. Dan wrijven de meeste atheïsten zich al in de handen: onder een vergrootglas kan men namelijk alle slechte kanten van godsdienst enorm uitvergroten. De lijst wandaden van bijvoorbeeld de christelijke godsdienst is indrukwekkend: de kruistochten, de inquisitie, de godsdienstoorlogen et cetera. Wanneer godsdienst dan van naderbij wordt bekeken, moet hij wel een slechte beurt maken.

Maar is het werkelijk een objectief feit dat godsdienst een verschrikking is geweest in de loop van de geschiedenis en dat vandaag nog steeds is? Is godsdienst in essentie iets slechts? Wat mij de laatste jaren enorm opvalt, is dat wanneer er over godsdienst wordt bericht in de media, dit in de overgrote meerderheid van de gevallen wegens iets slechts gebeurt. Vaak worden dan louter excessen en wanpraktijken getoond, zoals een terroristische aanslag of homofobie. Wanneer dit beeld vaak genoeg herhaald wordt, dan is de link snel gelegd: religie is slecht. Dan staan mensen al gauw vijandig tegenover religie. En wanneer dan iemand komt verkondigen dat een herwaardering van religie en geloof op haar plaats is, dan volgt hier in het beste geval argwaan op, maar vaak ook achterdocht en bitse vijandigheid. Is het niet overduidelijk voor iedereen die het nieuws wat volgt en de krant leest dat godsdienst, zoals de beruchte atheïstische wetenschapper Richard Dawkins het stelt, de wortel van alle onheil is (root of all evil)?1 Terreur, homofobie, vrouwenmishandeling, oorlogen, xenofobie, eermoord, vrouwenbesnijdenis, onderdrukking – maar een handvol termen waar godsdienst mee geassocieerd wordt.
En toch kom ik hier betogen dat een herwaardering van religie op haar plaats is! Met dit boek wil ik het al te enge beeld dat we hebben verbreden. Het is geschreven niet ter bekering, slechts ter verrijking. Dat kan nodig zijn om religie behoorlijk naar waarde te schatten. Beelden zijn machtige instrumenten, zeker als ze herhaald worden (denk maar aan de populaire internetmemes). Toch kunnen beelden ons ook op het verkeerde pad sturen. Dat weet iedere filosoof: niet alles wat we voor waar houden, is waar. Het dominante discours over religie is doorgaans heel negatief. Is dit door de sensatiewaarde van negatieve berichten? Misschien deels wel, maar soms denk ik dat hier een soort onzichtbare agenda achter schuilt die religie wil verdonkeremanen. Meestal komt religie ter sprake wanneer er religieus geweld plaatsvindt. Toen op dinsdag 26 juni 2016 twee moslimterroristen een kerk binnendrongen nabij het Franse stadje Rouen om de lokale priester Jacques Hamel het leven te ontnemen, ontstond er een mediacircus van jewelste. En terecht, dit onrecht moest uitgezonden en geanalyseerd worden. Een gruwelijke daad in een rij van zovele van religieus geïnspireerd geweld (jammer genoeg kan ik nog vele en meer recente voorbeelden toevoegen). Enkele weken na dit voorval gebeurde er evenwel iets minstens even indrukwekkends, maar dit heeft de nationale media niet gehaald. Het (symbolische) belang van dit gebeuren mag nochtans niet onderschat worden. De grootste congregatie van Amerikaanse lutheranen (die een vorm van protestantisme aanhangen) kwam samen in New Orleans om haar zogenaamde Declaration on the Way vast te leggen. Daarmee wensten zij te verklaren dat er voor hen geen kerksplitsende geschillen meer zijn met de katholieke kerk. Misschien vonden de media dat dit niet voldoende nieuwswaarde had. De symbolische waarde van deze gebeurtenis is evenwel weergaloos, vooral omdat ze plaatsvond ongeveer vijfhonderd jaar nadat de theoloog Maarten Luther zijn vijfennegentig thesen aan de poort van de kerk van Wittenberg had genageld. Na eeuwen vijandigheid maakt deze protestantse beweging uit broederlijkheid een immense toenadering tot de katholieke kerk. Dit heeft geen nieuwswaarde?

Een soortgelijk geval: het pedofilieschandaal binnen de katholieke kerk is ad nauseam uitgesmeerd in de media. Bij momenten hadden de mediaberichten zelfs iets pornografisch in die zin dat ze de focus legden op de meest vulgaire details. Inderdaad, dit is een verschrikking die veel te lang toegedekt is door autoriteiten die beter zouden moeten weten. Dit heeft ervoor gezorgd dat heel wat mensen zich bijzonder expliciet afzetten tegen de kerk, zelfs hun toevlucht nemen tot symbolische daden zoals ontdopen. Zelden tot nooit houden de nationale media zich evenwel bezig met hoe de katholieke kerk al eeuwenlang en nog steeds het grootste baken van liefdadigheid op de wereld is, mogelijk de grootste en oudste liefdadige instelling die ooit heeft bestaan. Deze liefdadigheid neemt heel wat vormen aan, van de vroomheid en naastenliefde van individuele gelovigen tot de vele weeshuizen, ziekenhuizen en scholen die onderhouden worden door de kerk. Caritas, de koepelorganisatie van de liefdadigheid in de katholieke kerk, wordt nog steeds beschouwd als de grootste liefdadigheidsorganisatie wereldwijd. Zelden komt dit in de media. Legitimeert dit jarenlang kindermisbruik? Natuurlijk niet! Maar een objectief beeld van de katholieke kerk moet alle aspecten duidelijk naar voren brengen, niet alleen de negatieve.
Vergelijk eens met hoe de natuurwetenschap in beeld komt, bijvoorbeeld met nieuwe geneesmiddelen. Zelden wordt de natuurwetenschap rechtstreeks gekoppeld aan allerlei narigheid. Met wat historisch en wetenschappelijk besef weet iedereen natuurlijk wel dat de klimaatopwarming een rechtstreeks gevolg is van de industriële revolutie en de door wetenschap mogelijk gemaakte uitputting van de natuurlijke grondstoffen. Atoombommen konden worden ontwikkeld met behulp van de kennis van enkele van de meest bewonderde wetenschappers zoals Albert Einstein en Robert Oppenheimer. Als de wereld binnen afzienbare tijd ten einde komt, dan zal het eerder zijn door klimaatopwarming, nucleaire oorlog of overbevolking, niet door religieus fundamentalisme. Stel nu dat wetenschap alleen in de media zou komen wanneer dit soort zaken aan de orde zijn. En dat wetenschap direct gekoppeld wordt aan deze kwelling. Zouden wij ook niet gezamenlijk een afkeer van wetenschap ontwikkelen? Een verdediger van de wetenschap zal terecht tegensputteren en mij van antwoord dienen. De wetenschap onderzoekt de werkelijkheid en leert ons nieuwe dingen. Het zijn (slechte) mensen die deze innovaties misbruiken. De wetenschap is goed, (sommige) mensen zijn slecht. En dit is net wat men moet zeggen over religie en geloof. Geloof geeft mensen een gevoel van gemeenschap en een bepaalde ervaring van de werkelijkheid. Dit kan misbruikt worden door (slechte) mensen.
Wetenschap krijgt vaak heel wat krediet, religie daarentegen krijgt dit niet. Maar toch blijven heel wat mensen ten gronde aangetrokken tot religie. Ook ik. Na niet aflatende stormvloeden van kritiek blijft religie aantrekkelijk. Dat aantrekkelijke in religie heeft iets te maken met diepzinnigheid en ik vrees dat de mogelijke exodus van religie eveneens een leegloop betekent van diepzinnigheid. Dit resulteert dan misschien wel in een leven zonder de laagtes van terecht bekritiseerde wanpraktijken, maar waarschijnlijk ook zonder de hoogtes van de passionele zelfverheffing. De dieptes waren misschien nodig om tot de hoogtes te komen (in het Latijn betekent altus niet geheel onterecht zowel hoog als diep). Men moet door de donkere nacht van de ziel worstelen alvorens het heilzame licht te zien.
Geachte heer Vanden Auweele, afvallig worden qua geloof of ongeloof opent het pad naar mystiek geluk. Wie uiteindelijk doorziet dat volgzaamheid schijn is, vindt in zijn of haar ziel de gelukzalige ongrond. Maar wie durft zielsalleen die sprong te wagen? U bent op weg! Goede groet, Gustaaf Rutgers
Goeie titel voor een boek!
Alleen betwijfel ik of Dennis eigenlijk ooit atheīst is geweest, daarvoor beschrijft hij de geschiedenis ervan met te weinig empathie,zonder het ‘atheīsme’ (welke variant dan ook) ooit geīnternaliseerd te hebben.
Zou het kunnen dat zijn katholicisme in een aantal fasen enigszins is geëvalueerd en dat één van die fasen katholicisme-light was. En hij dat steeds is gebleven?
Zelf heb ik, net als veel mensen tegenwoordig, geen behoefte mijn levensbeschouwing ‘atheïstisch’ te noemen, omdat dat indruk kan wekken van zich afzetten tegen een andere levensbeschouwing, namelijk een ’theïsme’.
Ik heb helemaal geen behoefte aan welke term dan ook, al is daar dan geen boek over te schrijven.