Inmiddels is wel bekend dat het beeld van Nederland als tolerante natie ontstond in de vroege jaren van de Republiek. Buitenlanders die aan het begin van de zeventiende eeuw op bezoek kwamen, verbaasden zich over de religieuze pluriformiteit van de samenleving en over het gemak waarmee andersdenkenden werden geaccepteerd. Al in 1615 schreef de Franse immigrant Jean-Francois LePetit over Amsterdam “…sy ontfangen ende welcome alderley natien, die daer vrije moghen resideren, sonder eenich ondersoeck in religie, sy syn Francoysen, Duytsche, Engelsche, Italianen, Spaengiaerden, Portuguesen, Schotten, Dane (…) ja oock Turcken ende Joden.” Het is een beschrijving die goed aansluit bij het zelfbeeld dat we ons in de eeuwen sindsdien eigen hebben gemaakt.
Maar klopt het ook? Is tolerantie een aangeboren eigenschap van de Nederlanders of kwam ze voort uit historische omstandigheden? Beantwoordt de religieuze verdraagzaamheid in de zeventiende eeuw eigenlijk wel aan de definitie van tolerantie die we tegenwoordig hanteren? De tentoonstelling en begeleidende publicatie gaan in op deze en vele andere vragen. En uiteraard komt daarbij ook de relevantie van de geschiedenis voor de actualiteit aan bod. Dat gebeurt met name bij de geselecteerde verhalen uit de Gouden Eeuw, die in veel gevallen onbekend zijn bij een breed publiek. Wie weet bijvoorbeeld nog dat zo’n belangrijk aspect van onze nationale geschiedenis en culturele identiteit als het Nederlands protestantisme feitelijk zijn oorsprong vond buiten onze landsgrenzen, naast het Duitse Emden ook in Londen waar een Nederlandstalige gemeenschap floreerde van (nota bene) vluchtelingen en immigranten? Wie kent nog de verhalen als die van het koopvaardijschip uit het Midden-Oosten dat beladen met specerijen begin zeventiende eeuw aanlegde in de haven van Middelburg? De bevelvoerende scheepskapitein was een moslim, die nauwelijks enkele uren na aankomst bezweek aan de gevolgen van een ziekte die hem tijdens de reis uitputte. Het dode lichaam van een moslim op de kade van Middelburg stelde een lokale dominee voor het dilemma hoe hij kon helpen bewerkstelligen dat de ziel van deze gelovige diens God bereikte, die toch een andere God was dan de zijne. Hoe moest je een moslim eigenlijk begraven? De dominee schreef enkele contacten die hem daar mogelijk een antwoord op konden geven. Dat de kapitein binnen een dag, met het hoofd in de richting van Mekka moest worden begraven zal hij vermoedelijk veel te laat hebben vernomen. Het feit echter dat deze zeventiende-eeuwse geestelijke zich zo in de kwestie verdiepte, spiegelt ons een houding voor van fatsoen en verdraagzaamheid waar we in onze tijd een voorbeeld aan kunnen nemen. Waar Museum Catharijneconvent zich tot doel stelt met zijn kunstcollectie de geschiedenis van het Christendom in Nederland te verbinden aan de actualiteit en context wil geven aan het maatschappelijk debat, bieden dergelijke verhalen een unieke gelegenheid om de druk op de multiculturele samenleving en religieuze tolerantie in ons land in breder perspectief te plaatsen.
Zoals Xander van Eck opmerkt in de publicatie bij de tentoonstelling, kwam de verdraagzaamheid in de Gouden Eeuw voort – zowel vanwege de overheid als tussen burgers onderling – uit de noodzaak om praktische oplossingen te vinden voor het probleem van de mengelmoes aan religies die de Republiek nu eenmaal bevatte. Het was niet de tolerante inborst van de Nederlanders en ook niet het idealistische principe dat ieder geloof in principe gelijkwaardig was. Dat laatste idee zou overigens pas heel geleidelijk ingang vinden tijdens de Verlichting in de achttiende eeuw. En ook sindsdien ging het samenleven van verschillende geloofsgroepen in Nederland niet van een leien dakje. De verzuiling in de negentiende en de twintigste eeuw droeg bij aan het bewaren van de onderlinge vrede, maar zorgde er tegelijkertijd voor dat religieuze groepen van elkaar vervreemdden. Er heerste nog lang een hevig wantrouwen tussen protestanten en katholieken. In 1885 wilde koning Willem III niet naar de opening van het Rijksmuseum komen, omdat hij vond dat het gebouw teveel op een kathedraal leek en zelfs toen prinses Irene in 1964 een katholieke prins trouwde, zorgde dat voor veel ophef.
Een halve eeuw later lijkt die horde inmiddels genomen. Dat koningin Máxima katholiek is, vindt niemand meer een bezwaar. Tegenwoordig worstelt Nederland met de komst van de nieuw gekomen moslims, terwijl die moslims zelf op hun beurt vaak moeite hebben met wat in Nederland van hen verwacht wordt. De geschiedenis leert dat een overheid die zich gematigd en bemiddelend opstelt, kan helpen het proces van gewenning in goede banen te leiden. Onvermijdelijk blijven pijnlijke kwesties aan de orde van de dag, maar – zo constateert prof.dr. Paul Schnabel in de tentoonstellingspublicatie – daar gaat het nu ook juist om bij tolerantie. Tolerantie heeft met pijn te maken, omdat het om essentiële zaken en verschillen gaat. Hoeveel ruimte kan en wil men elkaar laten en welke prijs moet daarvoor door eenieder betaald worden? Volgens Schnabel zien Nederlanders tolerantie vooral als een houding, terwijl het een proces is van interactie en communicatie dat voor alle betrokken partijen tot een aanvaardbaar resultaat moet leiden: “Verdraagzaamheid begint met tolerantie, de bereidheid om over en weer zoveel water bij de wijn te doen dat leven met verschillen in de plaats komt van leven in geschillen.” Dat is er één om even over na te denken.
Tolerantie is werk in uitvoering en is dat ook altijd geweest. Die conclusie kunnen we op voorhand wel verbinden aan de najaarstentoonstelling in Museum Catharijneconvent. En hoeveel kanttekeningen we ook moeten zetten bij de zogenaamde tolerante inborst van de Nederlander, het kan geen kwaad dat velen er prat op gaan die toch te bezitten.
Ruud Priem is hoofdconservator van Museum Catharijneconvent in Utrecht. De tentoonstelling Vormen van verdraagzaamheid. Religieuze (in)tolerantie in de Gouden Eeuw is van 6 september 2013 t/m 5 januari 2014 te zien in Museum Catharijneconvent, Utrecht. Begin september komt de begeleidende publicatie uit: Xander van Eck en Ruud Priem (red.), Vormen van Verdraagzaamheid. Religieuze (in)tolerantie in de Gouden Eeuw, Zwolle 2013, 96 pp.