Bij deze hele kwestie gaat het er natuurlijk niet om wat onze politici van de boerka zelf vinden. De mening over de boerka zelf is van diegenen die deze willen dragen.
Net zomin of het relevant is wat anderen denken van de lange pijpenkrullen die sommige orthodoxe Joden dragen of van hun bontmutsen die hen als onderdeel van hun Sjabbat- kleding siert. Of wat mijn mening is van dames en heren die nog steeds hier en daar in hun klederdracht lopen, voor tatoeages kiezen of hun neus, oren, tongen of wenkbrauwen opdoffen met allerlei soorten sieraden of andere ornamenten. Daar ga ik niet over.
‘Het vinden van’ behoort bij de dragende partij en bij niemand anders. Het lijkt dan ook vanzelfsprekend dat het niet aan de orde is om wettelijke verboden te verbinden aan het ‘waarderingsgehalte’ dat de brede Nederlandse samenleving over dit kledingstuk laat horen.
Het onderliggende debat moet alleen maar gaan over participatie in de samenleving, ‘vermeende veiligheid’ en natuurlijk ook over de godsdienstvrijheid. Wat dat laatste betreft, na het debat zowel destijds in de Tweede kamer en nu dan in de Eerste Kamer, zit de schrik mij nog in de ‘religieuze’ benen.
Met wie is het begonnen?
Waar komt dit boerkaverbod in Nederland vandaan? Het initiatief voor dit verbod in Nederland dateert al uit 2007. En de initiatiefnemer is die fractie, de PVV, die toen al niets wilde weten van de islam. Zij was en is bezig islamitische burgers stelselmatig uit te sluiten van de samenleving. Reeds in die periode liet zij zich keer op keer op zeer negatieve wijze, heel generaliserend, uit over de islamitische burger in ons land. Dat is onderdeel van de PVV-ideologie.
Deze negatieve uitlatingen en meningen hebben onderhand veel narigheid veroorzaakt in de Nederlandse samenleving. De PVV-stellingname heeft in ernstige mate bijgedragen tot een algemeen negatieve beeldvorming van een totale gemeenschap, een beeldvorming die weer mede leidt tot uitsluiting. Wat de gevolgen van deze uitsluiting is in wetenschappelijke kringen al veel besproken.
Slecht één voorbeeld. De lectoren Jeugd en Opvoeding aan de Haagse Hogeschool René Diekstra en Mieke Komen, schreven samen met docent Nourdin Tchiche in 2006, in het artikel Marokkaanse Jeugdcriminaliteit: Dwingend gedrag is kern van de zaak onder meer over de gevolgen van negatieve beeldvorming en discriminatie. Hierdoor voelt een deel van de islamitische gemeenschap zichzelf geen Nederlander en raakt overgevoelig voor respectloze behandeling.
Het gevolg is dat men een negatief gedrag gaat vertonen en zich slecht laten reguleren en corrigeren. De stappen in de richting van ontsporing, criminalisering en polarisatie liggen dan voor de hand. In het veroorzaken van deze negatieve ontwikkeling heeft de PVV dus met haar beeldvormende verhaal en haar discriminerende taal een behoorlijk aandeel.
Schrik in de benen
En wat is nu dan ‘mijn schrik in de religieuze benen’ na het debat in de Tweede en Eerste Kamer? Het is dat in deze kwestie geen enkele terughoudendheid, geen blikken of blozen, meer bestaat bij de drie conventionele fracties in ons parlement, de drie christelijke partijen. Ze gaan in deze zaak mee met het initiatief van de PVV en stemmen in met het boerkaverbod.
De PVV, die in haar blinde haat tegen de islam, haar heil zoekt in middelen van discriminatie, uitsluiting en criminalisering van moslims, vindt als steun voor haar beleid de drie christelijke partners aan haar zijde. En dan gaat het wel om politieke stromingen waarvan een met de betrekking tot de grondbeginselen van de partij verklaart ‘haar heil te vinden in de Bijbelse waarden en normen zoals die in de reformatorische belijdenisgeschriften tot uiting komen.’ (SGP)
De tweede vindt ‘haar wortels in de bijbel en verklaart de plicht van de overheid om G’ds eer hooghouden in de publieke samenleving waarbij de overheid garant moet staan voor geestelijke vrijheid.’ (ChristenUnie)
En de derde tenslotte verklaart in haar grondbeginselen ‘de Bijbelse getuigenis van G’ds beloften, daden en geboden als de beslissende factoren voor mens, maatschappij en overheid te aanvaarden. De overheid is de dienaresse van God.’ (CDA)
Hoe deze christelijke geloofsbelijdenissen te rijmen zijn met een samenwerking met een partij die haar partners zoekt in extreemrechtse politieke Europese hoek, een onmenselijk vluchtelingenbeleid voorstaat en de duistere onderbuikgevoelens met betrekking tot ‘vreemdelingen’ stimuleert als in oude tijden, is voor mij een onopgelost raadsel. En ik ben er heilig van overtuigd dat de onoplosbaarheid van dit raadsel niet aan mij ligt.

Godsdienstvrijheid
Naast het probleem van het samen optrekken met de PVV is er nog aan ander heikel aspect aan de stellingname van de christelijke partijen met betrekking tot het boerkaverbod. Het gaat hier namelijk, naast het mensenrecht van de burger om zelf te kiezen hoe deze zich wenst te kleden, over het grondrecht van godsdienstvrijheid. Een verbod op het dragen van ‘religieuze’ kleding beperkt de godsdienstvrijheid.
En als er één politieke beweging met al haar diverse grondbeginselen is die zou moeten waken over godsdienstvrijheid, is dat dan niet het conglomeraat van confessionele partijen, CDA, SGP en CU?
Of is ook haar aversie tegen de islam zo groot dat zij daarvoor bereid is een stukje van haar eigen politiek bevochten domein op te geven? En wat is dan die aversie? Is het de beperkte kennis van de islam die haar doet geloven dat het onrecht dat de wereld vandaag de dag treft allemaal uit de Koran komt en dat daarvoor elke moslim en elke islamitische stroming aansprakelijk is? Als dat het probleem is, dan zouden deze parlementariërs nog maar eens in hun eigen christelijke geschiedenisboekjes en binnen de hedendaagse christelijke wereld moeten kijken of er ook zo generaliserend moet worden gesproken met betrekking tot de christen op deze wereld?
Het Messias-probleem
Misschien is het probleem dat de moslim de christelijke Messias niet als Messias erkent en daarom gedoemd is om vanuit de christelijke hoek in de Kamers, en van achter de regeringstafel, al dit politieke en afwijzende gedoe over zich heen te krijgen.
Als dat het is, weet ik niet wat mij als Jood nog boven het hoofd hangt en begrijp ik niet waarom juist een vooralsnog Messias-loze Joodse gemeenschap en Israël, religieus en seculier, zo stevig worden omhelst door veel van onze Christelijke parlementariërs.
Ik ga er maar vanuit dat ik op deze vragen geen antwoord ga krijgen. Het zetelbehoud weegt ook in deze politiek-religieuze kringen mogelijk zwaarder dan trouw aan die ene Zetel waarvan zij zeggen dat Deze hen het politieke mandaat heeft geschonken. Net zomin ik geen antwoord verwacht op de vraag hoe religieuze politici van het kaliber als zij die het beleid voeren in deze drie confessionele partijen überhaupt wensen te tornen aan de godsdienstvrijheid van anderen. Dat terwijl hun eigen erf op geen enkele manier tegen het gevaar van inperking van de eigen godsdienstvrijheid gewaarborgd is.
Denk daarbij maar aan de voortschrijdende ontwikkelingen in onze seculiere samenleving op het gebied van levensvragen zoals euthanasie en abortus. Of op het gebied van het Bijzonder Onderwijs, voor religieuze groeperingen in ons land van levensbelang.
Religieuze partijen, politici en andere gelovigen moeten zich nog maar eens achter de godsdienstige oren krabben voordat zij de naasten onder ons een dergelijk verbod op leggen.
Tja, ik maak me niet meer zo druk om de hypocriete opstelling van partijen, waarvan ik me vele jaren geleden al heb gerealiseerd, dat het een volledig “waste of time” is de zeer discutabele denkpatronen van genoemde partijen proberen te weerleggen. Mijn opstelling: “laat ze maar, die idiote hypocrieten”
Als ik naar mijn eigen situatie kijk, moet ik erkennen dat ik niet graag een meisje met gezichtsbedekkende kleding in de klas zou willen hebben. Het is gelukkig nog niet voorgekomen. Maar ik vraag me af wat ik zou doen als morgen iemand met gezichtsbedekking de klas in stapt. Ik weet bijna zeker dat ik dan zou eisen dat die gezichtsbedekking zou worden weggehaald. Ik wet dan dat ik de wet achter me heb.
Ik schaar gezichtsbedekking niet onder innerlijk geloof.. maar onder de uiterlijke kenmerken, waarmee een persoon aan zijn omgeving wil laten zien, dat hij/zij gelovig is. Het niet dragen van deze uiterlijke kenmerken betekent niet dat het je verboden wordt om te geloven. De vrijheid van godsdienst is volgens mij daarom niet aan de orde.
Dit lijkt me een misvatting van wat godsdienstvrijheid is. Deze redenering volgend zou je ook kunnen verdedigen dat godsdienstvrijheid niet wordt aangetast als het christenen bijvoorbeeld wordt verboden kerkdiensten te houden. Wat u “uiterlijke kenmerken” noemt, is voor de betrokkenen juist een onderdeel van hun religieuze overtuiging. Of dat een ‘onmisbaar’ onderdeel van die overtuiging is, daarover gaan ze alleen zelf. Dat kan niemand anders voor hen bepalen. Of er nu goede argumenten zijn om bv het dragen van een boerka in bepaalde situaties te verbieden of niet, men zou het er in elk geval over eens moeten kunnen worden dat zo’n verbod inbreuk maakt op de godsdienstvrijheid.
Ik heb het geheel nog eens besproken met 4 collega’s meneer van de Kamp. Allen moslim. Wij vinden het dragen van een Boerka (gezichtsbedekking) een uiterlijk kenmerk, dat niet laat zien of je wel of niet gelovig bent. Er is ook geen religie die vereist, dat je je helemaal inpakt. Er zijn wel menselijke regels die zeggen dat het dragen van een burka of gezichtsbedekking verplicht is. Wij samen willen geen leerling met gezichtsbedekking in de klas. Dit omdat bij “leren” een directe interactie d.m.v. het zien van elkaar, essentieel is. Uw voorbeeld van dat kerkgebouw, is naar onze mening een slecht voorbeeld. Er zijn nu eenmaal sociale regels die bepaalde zaken moeilijk maken en waarvan de consequenties moeten worden gedragen. Mensen geen hand willen geven bijvoorbeeld, betekent dat je je afzondert van de wereld waarin je leeft. De simpele consequentie is dan, dat je aan die samenleving niet deel kunt nemen.
En dan nog iets. Wij zijn blij met dat verbod op gezichtsbedekking. Zo kunnen we van leerlingen en van ouders vragen, om met ons over schoolzaken een open gesprek te voeren.
Apart van godsdienstvrijheid: wat is er tegen wetgeving om de burger, met name de vrouw, tegen al te grote gekkigheid te beschermen? Een hoedje op in de kerk, lange krullen, een medaille om, een keppeltje, O.K., maar van top tot teen ingehuld, gezicht (spiegel van de ziel) bedekt, soms ook nog gehandschoend, en dat bij 30 gr C.??, moet kunnen?? Godsdienstvrijheid? Het moet nu toch echt niet veel gekker worden. Ik sta weer eens achter Bouchra.
Nonnen(= zusters) lopen hier al tientallen jaren in de buitenwereld in burgerkleding rond. Monniken (=broeders) dragen in het openbaar gewone kleding.
De vier gezellige (Turkse) dames op het bankje op de foto dragen vrolijke, volkse kleding…
Verstop je gezicht niet, als je in dit land woont! Geen (“normale”) man zal je hier lastig vallen, als je gedrag niet uitnodigend is. Je echtgenoot hoort je te vertrouwen (als de verstandhouding er een van liefde is.)
Geloof draag je in je hart, in je ziel, al ga je gekleed in lompen.
Laat zien wie je bent in je gedrag. Overdrijf niet. “Allah weet wat in jouw hart is.”
Kennen jullie de anekdote van Nasreddin Hodsja, die
-uitgenodigd voor een diner bij vooraanstaande mensen- de mouw van zijn kaftan in de soep hing. Toen het gezelschap daar bevreemd op reageerde, verklaarde hij: “Jullie hebben MIJ niet uitgenodigd, maar mijn kaftan!”
Vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, vrijheid om te zijn wie of wat je ten diepste bent: daar zeg ik volmondig JA op. Maar niet ten koste van anderen. Dus geen grove scheldwoorden of expres grievende opmerkingen. Dragen wat je wilt: natuurlijk. We leven in een veelkleurige samenleving, dat vind ik juist een verrijking van deze tijd. Dus kruisje, keppeltje, hoofddoek en wat dies meer zij: het mag allemaal. Maar gezichtsbedekking in welke vorm dan ook, is voor mij een brug te ver. Ik wil graag zien met wie ik te maken heb. Dat heeft niets te maken met discriminatie, maar met een open en vrije houding. Zo wil ik anderen tegemoet treden en zo wil ik ook zelf graag tegemoet getreden worden. Als iemand mij aanspreekt met een integraalhelm op het hoofd, word ik net zo min blij als wanneer het iemand is met een gezichtsbedekkende boerka. Het gaat dus niet om het kledingstuk zelf, maar om het simpele feit dat ik iemands gezicht wil zien.
helemaal mee eens