Van Waterschoot vraagt zich af wat deze beelden doen met iemand die nooit oorlog heeft gekend. Er ontstaat bij haar een ongemakkelijk gevoel door het directe appel vanuit de beelden en de twijfel over de vraag in welk referentiekader dit fenomeen te plaatsen: politieke werkelijkheid of kunstproject? Het legt de verbinding met horror. Zo ontstaat een ongemakkelijke verbinding die niet zomaar mag blijven bestaan.
Burgerjournalisten
In het artikel reflecteert Van Waterschoot op de multimedia-installatie ‘The Pixelated Revolution’ van de Libanese kunstenaar Rabih Mroué over de rol van de smartphone als verlengstuk van het netvlies en als publiciteitswapen in tijden van revolutie. Voor het blad Media Development van de World Association for Christian Communication schreef ik begin 2013 een artikel over burgerjournalistiek. Ik betoog in dit artikel dat burgerjournalistiek een krachtig wapen is. Deze democratische vorm van verslaglegging kan komen vanaf plaatsen waar geen journalist toegang tot heeft. De berichtgeving is noodzakelijk persoonlijk en niet neutraal. De burger die besluit zijn camera op te pakken doet dat omdat hij vindt dat de wereld moet weten wat er gebeurt op een bepaalde plek. Daarmee wordt het onze collectieve plicht deze kreet door te geven, te verifiëren en daarnaar (misschien) te handelen.
De beelden van de opgeraapte smartphones uit Syrië tonen dit des te sterker. Wel vraag ik me af, net als Van Waterschoot, hoe die beelden hun weg naar het internet vinden. Er is blijkbaar iemand die de smartphones oppakt en de beelden uploadt. Als de klik van een camera wordt beantwoord met de klik van een wapen, is dan niet voor de strijder de eerste handeling de camera en de beelden daarop ook te vernietigen?
Horror
Uiterlijk zijn veel van deze beelden van burgerjournalisten misschien vergelijkbaar met horror. Er is veel af te dingen op die vorige uitspraak, maar we voelen allemaal aan waarom Van Waterschoot in haar artikel die verbinding legt. Ze slaat de spijker op z’n kop als ze zegt: “Nu weet je op voorhand dat dit soort producties geënsceneerd zijn. Daar kan ik bij de beelden van Mroué niet zomaar van uitgaan.”
Het enige bestaansrecht dat horror heeft is het gebrek aan verbinding met de werkelijkheid, terwijl het wel de schijn van die verbinding moet hebben. Als deze ontkoppeling niet bestaat, zijn de beelden snuff of nieuws. Als iemand nu van het conflict in Syrië een horrorfilm zou maken, dan zou die – waar ook ter wereld – gelyncht worden. De beelden daarvan zouden rondgaan op YouTube en andere platformen en iedereen zou weten: “Dat doe je niet.”
Van Waterschoot geeft aan dat de beelden die op het internet rond gaan niet werken: “De reikwijdte van het World Wide Web is dermate groot, dat de individuele surfer zo’n indringend appèl gemakkelijk naast zich neer kan leggen. Vooral als het ver van het eigen bed betreft”. Wellicht komt dat omdat we geen idee hebben wat we kunnen doen, wellicht komt dat door een overmatige desensitivering. Wellicht vindt de desensitivering zijn oorsprong in de overdaad aan beelden van vergelijkbare conflicten. Wellicht heeft het te maken met het recreatief kijken naar de gruwelen in horrorfilms. Of beide.
Ik voel me ongemakkelijk bij de verbinding tussen de burgerjounalistieke beelden en horror. Horror is recreatief. Ik kijk de meest gruwelijke en naargeestige films juist omdat mijn leven zo fijn is. In de katharsis – het moment waarop alles op zijn plek valt en je een emotionele ontlading krijgt – word ik het contrast gewaar tussen de wereld in de film en de werkelijkheid. Dan besef ik hoe gelukkig ik ben. Omdat de beelden in de tentoonstelling van Mroué werkelijkheid zijn, is de katharsis andersom. Ze roepen op tot actie in plaats van genot. In dat opzicht is er geen groter contrast mogelijk tussen horror en beelden van burgerjournalistiek.
Tentoonstelling
Een ander verschil is dat het niet uitmaakt wie een horrorfilm kijkt maar dat ware beelden gezien moeten worden. Ik heb geen enkele behoefte aan ware beelden van ware gruwel, maar een nog grotere afkeer van wegkijken. Hoe kan ik dan anders dan op de uitnodiging van Van Waterschoot ingaan? Al is het alleen maar om te kunnen praten over de centrale gedachte in haar artikel. Ze stelt dat sterven een mediaspektakel wordt; artistiek uitgelicht en ingekaderd. Onbewust vat ze daarmee het grootste verschil tussen de horrorwereld en de echte wereld samen. Religie leert ons het antwoord: in tegenstelling tot de horrorwereld heeft in de echte wereld de dood nooit het laatste woord.