‘Mag ik het leven ook loslaten, als het niet meer gaat?’, vraagt de jonge vrouw aan mij. Het is ergens halverwege de middag en buiten is het niet onaangenaam. Maar buiten komt ze nu niet meer, hoewel ze dat tot voor kort heerlijk vond. ‘Elke dag lever ik iets in, maar wanneer is het punt dat ik zo veel heb ingeleverd, dat er te weinig over is gebleven?’ We zijn samen stil. Antwoorden komen vanzelf, of nog even niet. Ze pakt mijn hand vast. ‘Ik ga mijn jongens zo missen,’ zegt ze. We kijken elkaar lang aan. Ik knik. We zijn bij haar pijn.

Een remonstrantse tekst over de dood zegt: ‘Overal waar het leven is komt vroeg of laat de dood. Hij komt als vijand of als vriend…’. Die tekst is heel vaak bij mij. Als ik als geestelijk verzorger in het hospice aan het werk ben en als ik als predikant bij mensen thuis kom, daar waar de dood al voelbaar is. Regelmatig fluister ik zachtjes in mijn hoofd: ‘hij komt als vijand én als vriend’. Want het is meestal niet het een of het ander, het is allebei en de verhouding verandert. Geboren worden doen we niet in een minuut en sterven doen we doorgaans niet in een dag. Het zijn processen die hun eigen tijd kennen. Sterven duurt soms weken, misschien nog wel langer, en omvat het proces van loslaten, van afscheid nemen, van terugkijken en afhechten wat nog aandacht verdient. Er komt verdriet bij kijken, maar ook dankbaarheid en blijdschap. Soms boosheid en soms ook pijn, geestelijk en lichamelijk. De levensfase waar iemand in zit doet ertoe. Jonge mensen die sterven zijn daar vaak nog helemaal niet aan toe, terwijl veel ouderen vrede hebben met het einde van het leven. Bij ouderen staan boosheid en onrechtvaardigheid tegenover dankbaarheid en overgave. Maar hoe meer de ziekte wint, bij jong en oud, hoe meer ruimte er komt voor berusting en niet zelden een verlangen naar de rust van de dood.

Ongewis

Loslaten en afscheid nemen kost veel energie. Energie die het lichaam steeds minder heeft. Hoe meer lichaam en geest elkaar vinden in het proces van sterven, hoe meer de dood de vorm van een vriend krijgt. Niet alleen voor de stervende, ook voor de naasten. Hoe onrechtvaardig en hoe machteloos men zich soms ook voelt. Hoewel ikzelf erg van mijn vrienden houd, vind ik de dood maar een rare variant: vriendschappen groeien doorgaans en we gaan ze zelden aan met iemand waar we niks van weten. De dood kennen we echter niet. We kunnen er beelden bij vormen die gebaseerd zijn op ervaringen van mensen die de dood in de ogen hebben gekeken, of op ervaringen van onszelf. Het zijn benaderingen van wat de dood zou kunnen zijn. Die beelden kunnen hoop geven, kunnen de dood aanvaardbaar maken, we kunnen ernaar verlangen. Maar we ruilen wat we hebben per definitie in voor iets wat tamelijk ongewis is. En toch is dat wat we doen als we sterven. Als we het leven dat we kennen loslaten.

Mensen laten op heel verschillende manieren het leven en hun naasten los. Als mens hebben we een voorliefde voor romantiek. Het romantische beeld van sterven is dat het in volledige rust en in goede harmonie gaat, met een laatste zucht die in aanwezigheid van de naasten wordt uitgeblazen. Daar wordt naar gestreefd, zowel door de gezondheidszorg, als door de naasten en vaak ook door de stervende zelf. De realiteit is meer in lijn met hoe het leven doorgaans gaat: met gedoe. Het leven is nu eenmaal lang niet altijd harmonieus en zelden rustig. Er zijn strubbelingen geweest en relaties die beladen zijn. Er zijn rafelranden en situaties die niet aangepakt zijn. In de periode van sterven blijken die oneffenheden nog aanwezig en vragen ze om aandacht. In een aantal gevallen blijft dat zo en kan er met een gesprek en een ritueel aandacht gegeven worden om ze een plek te geven. In andere gevallen lukt het om mensen weer bij elkaar te brengen en komt er ruimte voor vergeving.

Ruimte brengen

God is niet zelden aanwezig aan het sterfbed, of mensen nu geloven of niet. Soms brengt de aanwezigheid van God in iemands leven ruimte om in alle rust en vrede de grens van leven en dood te passeren. Dan voelen mensen zich gedragen, omvat en geliefd. Maar soms ook niet. Dan is God een belemmering om het leven los te laten. Angst voor een boze, veroordelende God voert de boventoon. Dan is er geen liefhebbende God en wint de traditie die mensen soms al decennia geleden achter zich hadden gelaten. Ik zie mijn taak dan als het brengen van ruimte. In het levensverhaal gaan we dan op zoek naar waar een liefhebbende God zich heeft laten zien en help ik die te plaatsen tegenover dat harde onbarmhartige beeld. Ik denk aan een man die ik tegenkwam in een ziekenhuis ergens in het land. ‘Ik heb zoveel dingen fout gedaan,’ zei hij, waarna hij allerlei dingen noemde waar hij niet trots op was. Maar ik hoorde ook het terugvinden van de liefde voor zijn vrouw en zijn kinderen, hoe hij criminele activiteiten had ingeruild voor een leuke baan en hoe hij de drank achter zich had weten te laten. ‘Waarom zet je dat wat je verkeerd gedaan hebt voorop, en niet wat je in het leven is toegevallen nadat je dat allemaal achter je had gelaten?’, vroeg ik hem. ‘Zou dat niet ook allemaal van God kunnen komen?’ Huilend keek hij mij aan, ik hoefde daarna alleen nog te knikken met een kleine glimlach. Vervolgens baden we samen, hij nam het voortouw. Na het benoemen van zijn berouw vond hij vergeving. Hij is in vrede gestorven.

Het loslaten van wat dierbaar is doen we niet gemakkelijk. We zeggen vaak tegen elkaar dat dat moet als de dood in de buurt komt. Het is gebaseerd op de gedachte dat het levenseinde definitief is. Maar dat is nu net wat we niet weten. Zeggen dat er hierna niets meer is, geeft zekerheid. Zekerheid waar die niet bestaat. En juist in die ruimte van het niet weten zit de ruimte voor het niet hoeven loslaten van wat ons dierbaar is, maar voor het koesteren ervan. Loslaten betekent niet: niet meer houden van. Loslaten doet pijn en maakt verdrietig, juist omdát onze naasten, de hond, de mooie blauwe luchten, prachtige muziek, of wat dan ook, ons dierbaar zijn. De tranen die stromen, stromen niet alleen uit verdriet om verlies, maar zeker ook uit liefde, uit verbondenheid en uit dankbaarheid. Dankbaarheid dat we dat allemaal hebben mogen ontvangen. En dat is nou net wat we niet hoeven loslaten, maar mee mogen nemen op de reis naar het onbekende, waar die ons ook mag brengen.

Nadat de persoon om wie we hebben gestaan het leven heeft losgelaten, is het aan ons, de nabestaanden, om van alles los te laten. En ook hier geldt dat het niet de liefde is die we loslaten. Wat we los mogen laten is de spanning van het zorgen voor, de verantwoordelijkheid die we hebben volbracht, de voorrang die de ander altijd heeft gekregen. Met wie we los hebben gelaten diep in ons verankerd.

Dit artikel verscheen eerder in AdRem, tijdschriften van de Remonstranten.

jan berkvens

Jan Berkvens

Jan Berkvens is predikant bij de remonstranten in Oude Wetering en in het Foreestenhuis in Hoorn. Jan is ook werkzaam als geestelijk …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.