Het woord traditie is afgeleid van het Latijnse woord tràdere, dat overleveren of in bewaring geven betekent. Oorspronkelijk is het begrip afkomstig uit het Romeinse erfrecht. Binnen het Romeinse recht verwijst de tràdere naar de wettelijke verplichting om zorg en verantwoordelijkheid te dragen voor het overgeleverde familiebezit – de erfenis van het verleden kon men om die reden niet weigeren noch verwaarlozen.
Ons huidige verstaan van het woord traditie heeft in plaats van een juridische meer een geschiedfilosofische (en daarmee emotionele) lading. Met een traditie doelt men doorgaans op een gebruik, gewoonte of praktijk die van de ene op de andere generatie is doorgegeven, en zo tot het culturele en intellectuele erfgoed van een groep of samenleving is gaan behoren. Een traditie zorgt op die manier voor historische continuïteit: ze vormen de schakel tussen het heden, verleden en toekomst van een bepaalde gemeenschap. Tradities verbinden niet alleen het heden en verleden, maar ook mensen onderling: door de herhaling van gewoonten, praktijken en rituelen worden de leden van een bepaalde groep er immers aan herinnerd tot welke (historische) gemeenschap of samenleving ze behoren. Zogezegd spelen tradities een belangrijke rol in het bewerken van een gemeenschapsgevoel.
Het Avondmaal is een mooi voorbeeld van een traditie. Laten we daarom de Bijbel er eens bij pakken. In de eerste brief aan de gemeente van Korinthe schrijft de apostel Paulus: ‘Want wat ik ontvangen en aan u heb doorgegeven, gaat terug op de Heer zelf.’ De overlevering van het Avondmaal bewerkt de collectieve herinnering aan Jezus en Zijn wederkomst: ‘Altijd wanneer u dit brood eet en uit de beker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat hij komt (1 Korintiërs 11:24)’. Omdat het Avondmaal zowel verbondenheid met God als met medechristenen uitdrukt, vormt dit ritueel de grondslag van de christelijke geloofsgemeenschap. De praktijk van het Avondmaal laat bovendien zien dat tradities niet statisch zijn, maar mettertijd veranderen. In de loop der eeuwen hebben verschillende kerkgenootschappen immers op uiteenlopende wijze theologische en organisatorische kaders geboden aan dit ritueel.
Eigen traditie
In welke intellectuele traditie sta ik zelf? Hoewel ik mijn persoonlijke overtuigingen het liefst zoveel mogelijk buiten beschouwing laat, is het met betrekking tot dit onderwerp wellicht interessant om deze vraag toch te stellen. Een bezinning op deze kwestie kan tenslotte een licht werpen op hoe tradities doorwerken in het leven, werken en streven van mensen. Ik plaats mezelf in de traditie van het Europees humanisme, de intellectuele stroming die min of meer haar oorsprong vindt in het werk van de Italiaanse renaissancedichter Francesco Petrarca (1304-1374). Het humanisme kent geen vastomlijnde geloofsbelijdenis noch orthodoxie, maar neemt met name het overgeleverde Europese cultuurgoed, de kunst en literatuur, als vertrekpunt van een zinvol, vredig en ook kritisch leven. Het humanisme is daarmee in wezen een opvoedingsideaal: door kennis op te doen van het cultureel erfgoed, de humanistische wetenschap, het ware en het schone, leert men om een creatief, vrij en oorspronkelijk mens te zijn – dat is tenminste de gedachte.
Op verschillende wijze plaats ik in dit humanistische vormingsideaal. Om te beginnen ben ik als historicus opgeleid in een deelgebied dat van oudsher tot de Studia Humanitas behoort, de wetenschapsrichting die de geestesvruchten van de mens, dat wil zeggen: haar taal, literatuur, filosofie, geschiedenis, kunst, muziek, godsdienst en dans – kortom haar culturele en intellectuele erfgoed – bestudeert ter meerdere kennis van de mensheid. De humanistische wetenschap ontfermt zich zogezegd over de erfenis van het verleden, uit zorg voor de toekomst. Hoewel er binnen het huidige academische onderwijs (en ook daarbuiten) helaas maar weinig is overgebleven van het oorspronkelijke humanistische ideaal, hebben sommige van mijn docenten – bewust en onbewust – de traditie van het humanisme aan mij doorgegeven. Als docent voor diverse musea probeer ik in ieder geval zelf om het humanistische opvoedingsideaal uit te dragen. Door mijn leerlingen de kunst-en cultuurhistorische bronnen van onze beschaving te tonen probeer ik steeds een fractie van de liefde voor kunst en cultuur, het ideaal van de vrije en schone mens, aan ze door te geven.
Bij mijn lessen moet ik altijd denken aan wat de Duitse schrijver en Nobelprijswinnaar Thomas Mann schreef in zijn ideeënroman Dr. Faustus: ‘De man van de natuurwetenschappelijke realia kan wel een leraar, maar nooit in dezelfde zin en mate een opvoeder zijn als de discipelen van de bonae litterae [de kunsten, literatuur en filosofie].’ De natuurwetenschappen brengen ons weliswaar kennis over de wereld bij, maar leren ons verder niks over de liefdevolle zin voor schoonheid, de vrije gedachte, verdraagzaamheid en menselijke waardigheid. Het verlustigen van de belangstelling voor de ‘humane passies’, bevat mijns inziens daarmee ook een politiek-ideologische component; ik geloof dat de humanistische opvoeding een welwillende tegenhanger biedt tegen de sterke aantrekkingskracht van allerlei vormen van het nihilisme, fascisme, vulgair kapitalisme en ijdel consumentisme.
Nachtlichaam van het humanistisch ideaal
‘Overigens heb ik een afkeer van alles wat slechts mijn kennis vergroot zonder meteen ook mijn handelen te stimuleren of te inspireren.’ Met deze woorden van Goethe opent Friedrich Nietzsche zijn beschouwing over het nut en nadeel van de geschiedenis voor het leven. In zijn essay waarschuwt de Duitse filosoof ons voor het feit dat een te eenzijdige of antiquarische waardering van het verleden leidt tot geleerde navelstaarderij, kunst die niet inspireert, wetenschap die niet tot handelen aanzet en slechts kennis voortbrengt die vijandig staat tegenover het werkelijke leven. Een antiquarische verering van het verleden, van alles wat oud, klassiek en canoniek is, heeft een remmende werking op de scheppende en vrije geest, een levenskrachtige cultuur en oprechte betrokkenheid met de wereld waarin we leven. Een overmatige verering van het verleden vormt daarmee in wezen het nachtlichaam, ofwel de schaduwzijde, van het humanistische ideaal.
Onwillekeurig kwamen deze gedachten in me bovendrijven toen ik in november geconfronteerd werd met de beelden van klimaatactivisten die, bij wijze van protestactie, kunstwerken met soep en olie bekladden, concertuitvoeringen met geschreeuw verstoorden, en leuzen scandeerden als: ‘Maakt u zich meer zorgen over de bescherming van een schilderij, of de bescherming van onze planeet en mensen?’
De aanval op cultureel erfgoed maakt vooralsnog meer sentiment los dan de gevolgen van klimaatverandering: hevige overstromingen, langdurige droogtes, hittegolven, massamigratie, mondiale armoede en de toename van conflictsituaties. Het moderne iconoclasme van deze klimaatactivisten toont daarmee een grote tegenstelling tussen enerzijds een collectieve antiquarische waardering voor cultureel erfgoed, en anderzijds een weinig betrokken opstelling met de wereld waarin we zelf leven. Door het symbolische bekladden van kunstwerken – de acties zijn vooralsnog niet met de intentie om de schilderijen werkelijk te schaden – tonen de activisten ons op pijnlijke wijze het nachtlichaam van het humanistische ideaal: de erfenis van het verleden wordt belangrijker geacht dan de zorg om de toekomst, terwijl het verleden ons meer beroert dan het werkelijke leven.
Slotvragen
Deze (licht overtrokken) constatering, roept een aantal slotvragen op: Wat blijft erover van het humanistische ideaal, wanneer de liefde voor kunst, cultuur, de menselijke waardigheid, niet automatisch ook leidt tot liefde voor de planeet? Waarom behouden we eigenlijk erfgoed voor de volgende generaties als het ogenschijnlijk onze creativiteit en betrokkenheid niet stimuleert, geen wijsheid oplevert of aanspoort tot handelen? Hoe kan de humanistische traditie überhaupt nog van waarde zijn, wanneer we aan de volgende generaties een uitgeputte en overhitte planeet meegeven? En moeten we de overlevering van de Aarde van de ene op de andere generatie, in feite niet als de enige traditie beschouwen die werkelijk onze zorg en aandacht verdient?
Dit artikel verscheen onlangs in De Linker Wang.