“Wij beiden zijn verbaasd, hoe plat het in onze kerken wordt”, schreven mij twee collega-theologen naar aanleiding van een kritisch essay over de hemel dat ik schreef in dagblad Trouw. “Wij zijn verbijsterd, hoe gemakkelijk al die schilders, dichters en componisten die op hun manier de lof van de hemel zongen met één krantenartikel buiten de kerk gezet worden. Wij persisteren toch maar bij onze wens, dat in onze uitvaartdienst het oude lied weerklinkt: In paradisum deducant te angeli.”
Tja, de framing van het essay was bepaald ook ongelukkig. “Eerst nam hij afscheid van de persoonlijke God. Nu zegt de protestantse hoogleraar Frits de Lange de hemel vaarwel.” Daarbij stond er ook nog eens deze titel boven: ‘Er is maar een leven. Dit.’ Dat klinkt toch een beetje als: dood is dood. Had ik dit soort reacties niet over mijzelf afgeroepen?
Ik heb inmiddels gemerkt hoe gevoelig de hemel ligt. Tijdens lezingen ervaar ik dat je beter kritiek kunt hebben op het traditionele geloof in God, dan op de troost van het eeuwige leven. Binnen en buiten de kerk – mensen hangen aan onsterfelijkheid, vooral aan die van hun beminde doden, die ze in de hemel op de een of andere manier nog steeds bij zich hebben. Ook al weten we vandaag niet meer goed wat we ons erbij voor moeten stellen: de hemel geeft het leven een hoopvolle horizon, zodat we ons minder verloren en alleen voelen.
Wat kan de ‘hemel’ voor gelovigen van nu wél en niet betekenen? Is het een notie die we beter maar kunnen vergeten of is hij als vrome verbeelding nog steeds van waarde?
Ik denk allebei. Het hangt er namelijk maar van af wat we er onder verstaan. Als de hemel een plek, een bestemming is, kunnen we er beter afscheid van nemen. Of is het een ander woord voor het mysterie dat we ook ‘God’ kunnen noemen? Daarvoor wil ik het opnemen.
Gewoon een adres
De hemel als concrete locatie, een bovenwereld waar de onsterfelijke zielen na hun dood naar toe verhuizen – dat is een christelijk-platoonse voorstelling die eeuwenlang ons wereldbeeld heeft bepaald. Die voorstelling heeft zijn tijd gehad. Er zijn drie redenen om haar een stille dood te laten sterven. In de eerste plaats een kosmologische. Het beeld van de aarde als platte pannenkoek, omgeven door de oerzee, met eronder het dodenrijk en erboven het rijk van de goden is vervangen door dat van een uitdijend universum en een darwinistische visie op aards leven. Het is een teken van volwassen geloof, dat we geloofsvoorstellingen en wereldbeeld bij elkaar laten passen.
Maar er is ook een theologische reden om de hemel als plek af te zweren. Die weegt wat mij betreft zwaarder. In de Bijbel is er een krachtige joodse lijn, sterker dan de Griekse, die niet de onsterfelijke ziel, maar de levende God centraal stelt. De Hebreeuwse bijbel kent voor het grootste deel ook geen persoonlijk hiernamaals. In het Nieuwe Testament is het geloof in de toekomstige opstanding gegrond in het heilshandelen van God in Christus, en niet in een metafysische eigenschap van de ziel. Het christelijke geloof verwacht een – in één ongedeelde adem – nieuwe-hemel-en-een-nieuwe-aarde. Een geheelde schepping waar de levende God zelf zorg voor draagt, geen all-inclusive reservaat voor losse zielen, waar we na onze dood naar toe worden gekatapulteerd.
Er is ten slotte nog een ethisch argument tegen het geloof in de hemel als plek. Het hiernamaalsgeloof relativeert de waarde van het aardse leven en kan funeste gevolgen hebben voor de waardering van en omgang met het fragiele en kwetsbare leven. Onrecht, verdriet en pijn worden in hun eenmalige ernst gebagatelliseerd. Leden van extremistisch-religieuze groeperingen doden mensenlevens en offeren daarom zo gemakkelijk hun eigen leven op, omdat er een hemelse beloning wacht. En waarom zouden we ons druk maken over de klimaatcrisis? Nadat we deze aarde hebben vernield hebben we de hemel toch nog als een planeet B achter de hand.
Vroeger was de hemel gewoon een adres
Waar je naartoe ging wanneer je leven klaar was.
Je belt aan en iemand die je kent doet open.
Je ziet je vader en je moeder en je dode vrienden weer. En alles is voor eeuwig goed (…)
’t Is een kinderlijk idee maar je groeit eroverheen,
zingt Maarten van Roozendaal in Heimwee naar de hemel’. Ook ik ben er overheen gegroeid. Maar als ik dezelfde Maarten zijn lied Mooi hoor zingen:
Ach ik ben Goddank dus nog een keer
Een jonge lente waard
Dit is zo mooi
Het is om te janken zo mooi,
krijg ik een brok in mijn keel. Dit is voor mij de hemel, op zijn joods dan.

Goddelijke Werkelijkheid
Maar hoe moet het nu met ons na onze dood? Een kale crematoriumuitvaart met cake en koffie, en een urn op de schoorsteenmantel – moeten we het daar mee doen? Ik zie voor de hemel toch wel een toekomst, als we verder denken in wat ik maar de mystieke lijn noem. Daarin wordt de hemel als plek afgezworen, maar wordt aan de essentie van zowel het Griekse perspectief (er blijft iets van ons over) als het joodse (het gaat om de levende God) toch rechtgedaan. De hemel is dan een ander woord voor het mysterie dat we ‘God’ noemen. Zolang zij dan maar rondom het goddelijk mysterie cirkelt, mogen wat mij betreft alle sluizen van de vrome verbeelding open.
Wij komen uit God en gaan weer terug naar God, exitus – reditus. Dit is ook de gedeelde mystieke kern in alle grote religieuze tradities. Door Aldous Huxley is zij ooit de Perennial Wisdom genoemd: er is een goddelijke Werkelijkheid; wij verlangen naar die Werkelijkheid omdat we iets ervan in ons ervaren; het uiteindelijke doel van ons leven is dat we ons met die Werkelijkheid verenigen. We kunnen haar ‘God’ noemen, de Ene of Eeuwige, maar ook atman, of het mysterie. De woorden doen er niet zoveel toe. Religie is nu eenmaal symboolwerk. Met metaforen verwijzen we naar het Ongrijpbare en Onzegbare waaruit we voortkomen, waardoor we omringd zijn en waarin we uiteindelijk terugvloeien. Symbolen, schreef ooit de theoloog Paul Tillich, zijn de vingers waarmee we naar de maan wijzen. Laten we dan de vinger niet zelf voor de maan houden en de hemel letterlijk nemen.
In deze theocentrische benadering bevind ik me ook in het oecumenische gezelschap van grote moderne theologen als Karl Barth en Karl Rahner.
In de nascholing van predikanten merk ik dat zo’n mystiek-theocentrische benadering hen helpt bij uitvaarten. Als ze in de liturgie in hun eigen woordkeus kunnen koersen op dat religieuze midden, kunnen ze beter reageren op ‘oma is een sterretje geworden’, of ‘vader is nu weer verenigd met moeder’. De religieuze focus op het mysterie zuivert misschien ook een beetje de esthetische wildgroei in de uitvaartverzorging die helemaal op de persoon van de overledene is gericht, of dat nu met André Hazes’ De vlieger gebeurt of met een highbrow In paradisum.
Fakkel en emmer
De soefimystica Rabia Adawiyya (717 – 801) ging radicaal voor die theocentrische lijn. Van haar gaat het verhaal dat ze door de straten van Basra rende met een brandende fakkel en een emmer water om brand te stichten in de hemel en het vuur in de hel te blussen, terwijl ze riep: “Wat zou er gebeuren zonder hoop op het paradijs of vrees voor de hel? Wie zou de Ene nog vereren of gehoorzamen?”
En ze bad: “O God! Als ik u liefheb uit angst voor de hel, laat me dan maar branden in de hel. Als ik U liefheb omwille van de beloning van het paradijs laat mij dan nooit binnen in uw paradijs. Maar als ik U liefheb omwille van uzelf, onthoud mij dan niet Uw eeuwige schoonheid.”
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Volzin nr. 8/augustus 2019.
Eigenlijk begrijp ik het niet, maar Frits de Lange lijkt er geen probleem mee te hebben dat dit artikel uitsluitend voor ‘gelovigen’ (meer speciek: christenen) bestemd is. Het bestaan van ongelovigen lijkt hem niet te interesseren.
“Een kale crematoriumuitvaart met cake en koffie, en een urn op de schoorsteenmantel – moeten we het daar mee doen? ”
Dat is voor hem kennelijk het atheïstische standaard gedrag: bijna beledigend. Daar staat dan tegenover het kennelijk superieure: “… dat zo’n mystiek-theocentrische benadering hen helpt bij uitvaarten ” Maar mogelijk is de Lange zich helemaal niet bewust van deze bias.
En dan deze: “… God, exitus – reditus. Dit is ook de gedeelde mystieke kern in alle grote religieuze tradities. Door Aldous Huxley is zij ooit de Perennial Wisdom genoemd: er is een goddelijke Werkelijkheid.” Dat is een fantasie, zelfs van leugen door Huxley en degenen die hem napraten. In het Boeddhisme bv (bijna al hun scholen) is het gewoon niet correct. Niks geen “gedeelde mystieke kern.”
En dan tenslotte de hemel: daar houden ongelovigen zich niet mee bezig; meer is daar niet over te zeggen. Helemaal dus niet gevoelig.
Toevoeging t.a.v Huxley”
https://www.buddhistinquiry.org/article/perennial-issues-2/
‘Wetenschap, wijsheid en geloof blijken mij hindernissen gelijk onwetendheid, domheid en ongeloof.’ (Bron: Mystiek geluk) Tijdens het mystiek verlichtende moment verdwijnen woorden, beelden en symbolen. Het intellect lost op…
Ik vraag me af of het christendom, ook bij de vraag naar de Eeuwigheid zich maar beter exclusief tot de Hebreeuwse voorstellingswereld alleen zou moeten wenden. In de reformatie bestaat wel vaker het idee dat het met de invloed van de klassieken fout zou zijn gegaan. In het oude jodendom bestonden er eigen voorstellingen, maar waarvan het de vraag is of die alleen ons nu beter helpen om te leven en te sterven. In de begintijd van het christendom – en nog te zien op oude iconen – was de nawereld een onderwereld waar Jezus soms de rol kreeg van bevrijder die bv. Adem en Eva omhoog trok en die voorstelling kon ook ‘joods’ zijn. Boethius, de christelijke filosoof die in 532 onterecht geëxecuteerd werd schreef in zijn dodencel “Troost in filosofie”, een boek dat tegenwoordig door nieuwe vertalingen weer opduikt en die in kloosters en aan universiteiten tot ver in de Middeleeuwen gelezen werd. De dood is en blijft voor Boethius een ‘afgrond’, en niemand, ook God niet kan je daar van af helpen. Dat leert hem Vrouw Filosofie. Verontrustend? Ja, maar ook wel omdat tijdens de reformatie/contrareformatie beelden, ook over het/een hiernamaals werden weg in beton werden gegoten en Boethius ineens als ketters of heidens ging klinken… Piet Gerbrandy vraagt in zijn inleiding ruimte voor de klassieke ‘fluide’ a-dogmatische voorstellingswereld, die we niet aan het jodendom alleen, maar ook aan het samen optrekken van christelijk en Grieks&Romeins denken te danken hebben. Boethius noemt ‘eeuwigheid …’een compleet en volmaakt bezit van een onbegrensd leven in het nu’. Voor hem is daarbij een cruciaal inzicht dat een mens niet over zijn toekomst beschikt. Maar anders dan in de 1200 jaar latere reformatie lijkt bij hem God hier geen bepalende rol te spelen, God bestaat voor Boethius in het nu en is niet ouder dan de tijd waarin bestaan (en dat is een gedachte die je weer joods zou kunnen noemen). Of ik Boethius helemaal goed samenvat, laat ik in het midden. Ik breng hem alleen naar voren als een voorbeeld van het heel diverse, vrije denken over een eeuwigheid die de vroege christelijke filosofen en de kerk hebben gekenmerkt. Wij putten aantoonbaar nog steeds uit meerdere bronnen en dat leidt tot meerdere voorstellingen en laten die in ons ‘nu’ maar de rijkdom van ons filosofische en theologische voorland blijven.
Ik vind het mooi dat Frits de Lange het woord hemel wil vervangen door het mysterie dat we ‘God’ noemen. Dan heb je de kans iets te ervaren ‘van Uw eeuwige schoonheid’, zoals de Lange eindigt. Dat betekent voor mij dat de dood geen zwart gat is, waarmee alles eindigt. Maar eerder een transformatie naar een andere vorm van zijn, waar je dan geen flauw idee van hebt. In mijn boek ‘Er is meer in ons’ citeer ik Meister Eckhart die in een preek over Mattheus 5 sprak over ‘mijn zijn dat eeuwig is’. Hij zei verder: ‘En daarom ben ik ongeboren, en overeenkomstig mijn ongeborenheid kan ik nooit sterven’.
Dat lijkt misschien vage taal waar je niets mee kunt. Maar voor mij is er dan in de plaats van een hemelverlangen ruimte voor nieuwsgierigheid: hoe zou dat zijn, is er in mij een bewustzijn dat blijft?
O mijn God! Míjn God!
In de Verdieping onder Religie & Filosofie in van zaterdag 3 augustus stond een samenspraak artikel van 3 vooraanstaanden over Godsbeeld. ‘God is niet iemand maar iets,’ zegt de protestantse sterrenkundige en hoogleraar astronomie Peter Barthel. ‘Het is een persoonlijke God,’ zegt de katholieke bisschop van Den Bosch, Gerard de Korte en ‘God kent ons bij onze naam’, zegt de PKN-scriba en theoloog René de Reuver.
Hieronder volgt een beknopt overzicht van ieders verschillende en tegengestelde belevingen, een klassieke verdeeldheid in ons kleine Nederlandse wereldje, waarbij onze variaties aansluiten bij de vele vormen van religie in het mondiale. Alvast een eerste inzicht van Osho: God betekent het bestaan, het universum is synoniem met hem. God is geen persoon, hij is een ervaring. Gerard de Korte
God kun je Onze-Lieve-Heer noemen, want hij wil nabij zijn. Gaat het om een persoonlijke God, dan gaat het om een Gij God blijft met ons verbonden tot in de dood toe. De God die ik heb leren kennen is de God die nabij is, die van je houdt en die je vasthoudt. God werkt altijd middellijk en indirect. De Schepper moet je niet de schepping intrekken. Ik ben geroepen om het rechtzinnige katholicisme te verdedigen. Peter Barthel
Ik zie God als emotionele ervaring en als richting. Hij is niet iemand maar iets. Al onze namen staan in Gods handen geschreven. Het mooiste van deze wereld is vriendschap en liefde, dat is wat ik God noem. God is niet iemand maar iets. Ik beschrijf hem als geest van ons heelal, die ons inspireert. God kan niets en doet niets, behalve ons bezielen om wat te doen met die geest. Ik zie geen handelende God, wel een bezielende God. Maar ik ben zelf verantwoordelijk. René de Reuver
Zie het beeld van God als rechter, hij is ontzagwekkend en houdt in de gaten wat je goed en wat je fout doet. God is een hulpmiddel, maar het beste wat ik weet. Het is een ‘Gij’ die ons aanspreekt, met wie je in gesprek kan zijn, boos op kan zijn, die zich openbaart. We geloven geborgen te zijn in Gods hand. Je bent door hem gekend en je bent verantwoording verschuldigd voor je daden. Ten diepste is beslissend dat ik door God geliefd
ben. In dezelfde rubriek van Trouw, jl. 24 augustus, stonden n.a.v. een festival in Amsterdam over vrouwen die zich niets laten voorschrijven in naam van God, enkele van deze vrouwelijke belevingen vermeld. Van twee van hen is een bepaalde kernuitspraak bijzonder. Elzbieta Podlesna
Zij is een Poolse mensenrechtenactiviste (51) en publieke vijand van het oer-katholieke Polen. Zij zegt: ‘Ik geloof in God, ja, als in een soort harmonie. Een eeuwige orde die alles samenbrengt, en waarin iedereen naast elkaar bestaat.’
Shelley Segal, Zij is singer-songwriter, een Joodse vrouw (32). Zij zegt: ‘Ik had geleerd dat God ons gemaakt had, meer als een losstaand ding, als in de tuin van Eden. Maar nu wist ik dat ik deel was van de tuin! Ik groeide eruit voort. Ik voel me zo verbonden met alles.’ En, op 31 augustus jl. wederom in Trouw, stond een interview met de Amsterdamse predikant, Joost Röselaers,
die o.a. zei: ‘We hoeven onszelf niet te maken, ik geloof in de onmaakbaarheid van het leven. We zijn al gemaakt, door God, door iets dat groter is dan onszelf.’
En nu Osho wat uitvoeriger over God, uit verschillende van zijn boeken:
Living on your own Terms, I am That, The Goose is Out, Guida Spirituale, The Golden Gate, I Say unto You, The Book of the Books, Come, Come, yet again Come, God’s got a Thing about You). Het allereerste, je zit in God en God betekent eenvoudig het bestaan, dat wat bestaat. Het leven, het universum is synoniem met God. Zijn, ademen, slapen, waken, is zijn in God. Niet in God zijn is het enige
onmogelijke. Je bijdrage aan het bestaan moet zijn in dankbaarheid dat je je reeds in God bevindt, niet een manier om God te bereiken. Osho
De maatschappij heeft je vanaf je jeugd voortdurend verteld dat je onwaardig bent. Je moet iets doen, je moet jezelf bewijzen, alleen dan zal je waardig zijn. Maar je moet alle concepten loslaten die je van buitenaf gegeven zijn, want God is geen persoon. God is een ervaring. Als je het idee hebt van een God, gegeven door je ouders en de maatschappij, is dat een hindernis –
het staat je niet toe te zien wat is. En God is dat wat is. Het heeft geen concepten nodig, ze verblinden je, dus laat ze los. Als je er werkelijk in wilt gaan, ga dan als een agnost, wat betekent dat je niet weet.
Tenzij je alle ideologieën, filosofieën en godsdiensten laat varen en leeg naar binnen gaat, zonder enige idee…
hoe kun je dan een idee hebben over God? God is er, maar je kunt het niet zien want je ogen zijn verblind door de concepten die je zijn gegeven. Wees geen christen, geen jood, geen moslim, geen Hindoe, anders blijf je rondtasten in duisternis. Als je een bepaald idee van God hebt, ben je niet in staat hem te zien. Osho
God is een gebeuren. Als je stil bent, open, liefdevol naar je eigen wezen, en bewust, dan gaat het gebeuren. Elk moment wanneer je in de juiste afstemming bent met het bestaan, gebeurt het. God is er, jij bent er, enkel een juiste afstemming is nodig. En zodra je in afstemming bent met het bestaan, is dat gelukzaligheid. Je bent
dan thuisgekomen. Osho
God is geen persoon. God is een tegenwoordigheid. Daarom is alle verering pure dwaasheid. God betekent eenvoudig goddelijkheid. De mens heeft geleefd onder de indruk van God als een persoon en de religieuze mens denkt dat God zich ergens boven in de hemel bevindt en je hem moet prijzen om jou te helpen je verlangens te vervullen, je ambities te laten slagen. De mensen die de dwaasheid van dit alles zagen, werden atheïst. Ze hadden in een bepaald opzicht gelijk, maar ze zaten ook fout, want zij gingen het bestaan van God ontkennen. De theïst is fout en de atheïst is fout… God is de ultieme ervaring van stilte, van schoonheid, van gelukzaligheid, een staat van innerlijke viering. Zodra je naar God gaat kijken als goddelijkheid, komt er een radicale verandering in je benadering.
God moet bevrijd worden van alle concepten van persoonlijkheid, van elke bijzondere vorm, elke bijzondere naam. Het meest fundamentele is bewust te zijn van je meest innerlijke kern, want dat is het geheim van het hele bestaan. God is daar een aanwezigheid, en is alles wat je omgeeft, vanbinnen en vanbuiten. Osho
De God van de priesters heeft nooit geleefd. De levende God is die van de mystici, en kan niet worden gevonden door geloof. Het heeft te maken met een innerlijke zoektocht, een inzicht in je eigen wezen. De God van de priesters zou dood moeten zijn, weggegooid, zodat jij je eigen God kunt ontdekken, jouw vrijheid, jouw waarheid.
Vergeet alles over hem zijnde je vader. Hij is je oom en hij is een heel aardige kameraad. Laat God jouw
iemand worden ‘die langs de kant staat’ in plaats van een vaderfiguur. Denk aan hem als een geliefde, als een vriend en je zult jezelf opener vinden. Osho
Er is geen God, hoe kun je dan een vertegenwoordiger van God zijn. Een profeet betekent iemand die de boodschap van God aan de wereld brengt. Hij is niets anders dan een postbeambte. Een profeet is niet van veel
waarde. Er is geen God, vandaar dat er geen boodschappers, geen Messias, of profeten kunnen zijn. Osho
De godsdienstige mens wordt gekend als Godvrezend, het meest dwaze idee dat je je kunt voorstellen. De religieuze mens is Godminnend… Jezus zegt: God is Liefde, hoe kun je dan bang zijn voor God? Wat er dan ook gebeurt, is goed, wordt verwelkomd, we kunnen niet anders verwachten. Dat is de staat van de religieuze mind en dan is het leven een gelukzaligheid en zo ook de dood. Denk eens aan het moment dat je de dood ook zo mooi kunt accepteren als het leven. Osho
De idee van God als een persoon hebben we gemaakt als een beeld van onszelf, het is niets anders dan een mens-projectie. Er is geen God, maar goddelijkheid en het hele bestaan wordt ermee overspoeld, en zodra je deze visie bezit, ga je in een nieuw licht naar de dingen kijken. Dan is de wereld niet meer een probleem maar een mysterie dat geleefd moet worden. God is een kwaliteit; het is geur die het geheel van het bestaan
doordringt. Osho