In 1982 verscheen van de hand van Mary Turner ook de publicatie Slaves and Missionaries. The Desintegration of Jamaican Slave Society. Hier komt terecht een ander beeld naar voren dan in Pattersons werk. De baptistische zending, met name de Native Babtist Church, had een beslissend aandeel in het ontstaan van de slavenopstand in 1831 in Jamaica. Contra Patterson blijkt dat een christelijke fundamentalistische kerk, weliswaar volgens de eigen interpretatie van de slaven die christelijke boodschap hebben gepolitiseerd tegen de wil van de missionarissen in, niet de functie had van berusting in maar van verzet tegen het slavernijsysteem.
De recente studies over de slavernij en de afschaffing van de slavernij hebben een gemeenschappelijke overtuiging: in het proces dat geleid heeft tot de afschaffing van de slavernij zijn de ideologische en sociaal-politieke factoren van eminent belang. Men heeft dus meer interesse voor de bijdrage van de ideeën en van de volksbewegingen tot dit proces. De beroemde visie van Eric Williams in zijn klassieke boek “Capitalism and Slavery”, die alleen oog had voor de economische factoren bij de verklaring van de afschaffing van de slavernij, is terecht achterhaald.
Reeds in 1972 heeft Stiv Jakobsson in zijn belangrijk werk Am I not a Man and a Brother? British Missions and the Abolition of the Slavetrade and Slavery in West Africa and the West Indies op de noodzaak gewezen om de visie van Williams te herzien. Volgens Jakobsson heeft het christelijke zendingswerk in het Caribisch gebied en in Engeland een belangrijk aandeel gehad in het proces dat geleid heeft tot de afschaffing van de slavernij in de Engelse koloniën in 1834.
De bundel essays Anti-slavery, Religion and Reform, verschenen in 1980, beweegt zich in dezelfde lijn om de eenzijdige interpretaties te herzien, die de afschaffing van de slavernij verklaren als resultaat van ofwel humanitaire ofwel economische factoren, en stelt terecht een onderzoek in de interactie tussen emancipatie, religie en hervorming.
Katholieke rol
Het is wel evident dat de christelijke kerken binnen de slavenmaatschappijen van het Caribisch gebied een belangrijke rol hebben gespeeld. Ik heb ervoor gekozen om mijn studie te wijden aan de rol van de katholieke kerk binnen de slavenmaatschappij van Curaçao. Ik heb mij beperkt tot een bepaalde thematiek (verhouding Kerk-Staat), een bepaald gebied (Curaçao) en een bepaalde periode (een gedeelte van de negentiende eeuw).
Ook ik meen dat er een relatie bestaat tussen het emancipatieproces en het christendom in de Nederlandse kolonies, maar dan moet het verband op de volgende wijze worden gelegd: De katholieke missie onder de slaven van Curaçao heeft een plaats binnen het netwerk van factoren, die verantwoordelijk zijn voor het feit dat de afschaffing van de slavernij pas in 1863 gerealiseerd werd. Het feit dat de emancipatie hier pas zo laat tot stand kwam, is niet alleen een resultaat van economische factoren.
De katholieke kerk op Curaçao kon reeds vanaf de zeventiende eeuw onder de slaven werken. Omdat Curaçao een belangrijk handelscentrum was, mocht godsdienst geen obstakel vormen voor handelscontacten. Daarom was de protestantse koloniale overheid tolerant jegens de katholieke kerk. In 1842 werd het apostolisch vicariaat gecreëerd. M.J. Niewindt, een seculier priester uit Nederland, de eerste apostolische vicaris, bleef in functie tot 1860. Hij arriveerde op Curaçao in 1824. In zijn periode van 1824-1860 werd een machtig katholiek regime op de eilanden gevestigd. Talrijke nieuwe parochies werden gesticht. Er kwam een groot aantal priesters, voornamelijk uit Nederland.
Slavernij
De negentiende eeuw bracht de emancipatie van de slaven. Na de afschaffing van de slavernij in 1833 in de Engelse koloniën, besloot de Nederlandse regering om de emancipatie in de Nederlandse koloniën nog uit te stellen. Vooral na 1824 was de visie van de katholieke kerk dat de slaven niet rijp waren voor de vrijheid en dat ze daarop moesten worden voorbereid via godsdienst en onderwijs. In 1828 schreef Niewindt dat de invloed van de katholieke kerk de beste methode was om de slaven onderworpen te houden. Hijzelf was eigenaar van een van de grote plantages met veel slaven. Nog in 1859 telde zijn plantage 23 slaven.
Toen in 1848 de emancipatie werd afgekondigd in het Franse gedeelte van St. Maarten, gingen de slaven van het Nederlandse gedeelte in staking totdat ook zij de vrijheid zouden krijgen. Veel slaven vluchtten naar het Franse gedeelte en anderen dreigden hun voorbeeld te volgen. De plantage-eigenaars konden niet anders doen dan hen als vrije arbeiders beschouwen. Ook de Nederlandse koloniale autoriteiten op St. Maarten erkenden op 6 juni 1848 de facto de vrijheid van de slaven, hoewel ze formeel nog tot 1863 moesten wachten op hun emancipatie. De Nederlandse regering begon te spreken van een overgangsperiode, waarin gewerkt moest worden aan de morele en religieuze ‘beschaving’ van de slaven.
Toen de slaven van St. Eustatius hoorden dat de slaven van St. Maarten de facto vrij waren, kwamen ze in opstand. Van een bevolking van 1400 mensen waren er 1100 slaven. Ze gingen over tot een algemene staking en organiseerden op 12 juni 1848 een manifestatie voor het huis van de gezaghebber. Deze manifestatie werd militair onderdrukt, met als gevolg verschillende doden aan beide kanten. Er moest militaire versterking komen vanuit Curaçao om de ‘rust en orde’ te handhaven. Ook op Curaçao zelf dreigde het in hetzelfde jaar tot een slavenopstand te komen, maar in juni 1848 had Niewindt zijn gezag gebruikt om een opstand te vermijden van slaven die hun onmiddellijke vrijheid eisten.
Niwindt erkende weliswaar dat de emancipatie vanaf 1848 onvermijdelijk was, maar was tevens van mening dat een onmiddellijke en algemene emancipatie een grote ramp zou zijn voor de kolonie: “En genomen dat de slaven eens niet geëmancipeerd zullen worden, wat zal dan het beste geschikt zijn om hen in bedwang te houden en hen aan hunne meester onderdanig te doen zijn? Zal het niet de godsdienst zijn? … Geloof mij … dat reeds nu vele hunner aan hunne meesters getrouw zijn en zich eerlijk gedragen, omdat door onze Geestelijken daartoe worden aangemaand en verpligt, terwijl men volgens godsdienstige grondbeginselen tracht hen in hun lot te troosten en hen in hunnen pijnlijken toestand te vrede te houden… Van hoeveel aanbelang is het dan niet dien invloed nog te versterken, indien men den slaven staat nog wil mainteneren of zich niet bij magte gevoelt om hunne Emancipatie ten uitvoer te leggen…” (d.d. 8 januari 1850).
Politiek missiewerk
Het missiewerk op Curaçao kreeg in de negentiende eeuw een politieke functie: de slaven onder controle houden wegens het uitstel van de emancipatie in de Nederlandse koloniën. De grotere belangstelling voor de evangelisatie van de slaven kwam overeen met het onvermijdelijk historisch proces van emancipatie in de negentiende eeuw. De kerk en staat deelden eenzelfde visie over de emancipatie: de kerk moest de slaven tot rust manen in afwachting van de late afschaffing van de slavernij.
Dit artikel verscheen onlangs in De Linker Wang.