Zes jaar lang begaf ik me op de fiets door weer en wind zwoegend tot halverwege de Amersfoortse Berg om op het stedelijk gymnasium te leren hoe ik me – zoals sommige leraren dat noemden – binnen de elite van de samenleving zou moeten gedragen. Mijn basisschool stond onderaan de Berg, mijn middelbare in de villawijk halverwege, en vandaag sta ik hier dan, op de top, in de Bergkerk.
Hoezeer dit ook klinkt als een LinkedInachtig succesverhaal, de weg omhoog – zowel letterlijk als figuurlijk – het was primair een zoektocht. Naar mezelf. Want niet alleen het landschap veranderde al fietsend, ook ikzelf.
Onlangs vroeg een vriendin van de basisschool of ik zin had om samen te gaan shoppen. Shoppen… het klonk me vreemd in de oren. Ik ging akkoord, omdat ik me schaamde voor het enige alternatief dat ik te bieden had: filosoferen in een hip gegentrificeerd havermelktentje of bijpraten tijdens de borrel van een avondprogramma. In sociologisch jargon heet mijn arrogante houding sociale mobiliteit. Ik ben, zoals dat dan heet, een klassenmigrant. Ik stijg. Ontstijg mijn oude omgeving. Het lagere. Ben hoogwaardiger.
Die verandering lijkt zo op het oog voor velen een mooie ervaring: de Dilara die met haar vrienden tijdens het shoppen bij de supermarkt als lunch nog even snel koekjes in de aanbieding scoorde, neemt nu deel aan diners waarbij het gerecht wordt beschreven met meer woorden dan het bord aan voeding bevat. Wat het niet laat zien is wat ik verlies: ervaringen. Levenservaringen. Ja, ik krijg er nieuwe ervaringen bij die ik voorheen in mijn oude bubbel moest ontberen. Maar ik verlies er minstens zoveel, omdat ik me enkel van de ene bubbel naar de andere begeef.
Met dat verlies werd ik hard geconfronteerd toen ik aan het leren was voor een tentamen over de problemen binnen de geestelijke gezondheidszorg. Na het lezen van twintig pagina’s aan omslachtig jargon wist ik twee dingen: het probleem is dat er problemen zijn. De aanbeveling is om die problemen aan te pakken. Ergens halverwege besloot ik: vaagheid valt niet te leren.
Enkele dagen later stond ik half voorbereid voor de tentamenzaal. Achter me hoorde ik een student een van de problemen uit haar samenvatting voorlezen aan een medestudent: “Uit de evaluatie is gebleken dat kwetsbare gezinnen bijzondere aandacht behoeven. De aanbeveling is om extra en gerichte aandacht te besteden aan de ondersteuning van kwetsbare gezinnen.” Ik rolde met mijn ogen, maar wist eigenlijk niet waarom: het feit dat de probleemstelling en de aanbeveling als een cirkelredenering op elkaar aansloten, of het feit dat mijn medestudent deze in haar hoofd probeerde te stampen. De ironie wil dat we op het tentamen telkens werden gevraagd een specifiek aantal punten uit het boek op te lepelen.
Na een frustrerend uur verliet ik de zaal en kwam ik enkele studenten tegen die elkaar vroegen naar het juiste antwoord op een vraag. Een van hen noemde een rijtje op dat vrijwel niets met de vraag te maken had. Toen ze daarop werd gewezen, zei ze dat dit het enige rijtje was dat haar te binnen was geschoten. Kwetsbare mensen en hulpbehoevenden waren gereduceerd tot rijtjes aan knelpunten. Vandaag het rijtje problemen waar jongeren in de jeugdzorg mee worden geconfronteerd, morgen het rijtje met diagnosecriteria voor een depressie en – waarom ook niet – overmorgen een fijn rijtje met regels voor een empathisch gesprek.
Het frustreerde mij, omdat de realiteit achter al die rijtjes in mijn geheugen gegrift stond. Als middelbare scholier had ik jarenlang mailtjes, verslagen en opdrachten van mijn moeder geredigeerd, omdat zij zich na onze komst naar Nederland de taal die mij in het onderwijs met de paplepel ingegoten was, zelf eigen had moeten maken. In die tijd studeerde en werkte mijn moeder, waardoor ik enerzijds werd ingewijd in de theorie achter hulpverlening, en anderzijds in de praktijk van een hulpverlener. Terwijl mailtjes en verslagen bol stonden van zweverige termen als ‘ambulantisering’ en ‘vermaatschappelijking’ (overigens exact de termen op mijn tentamen), moest de alleenstaande moeder voor een extra bijdrage aan haar uitkering aantonen dat haar wasmachine stuk was. De communicatie tussen hulpverleners onderling was soms op een wereldvreemd niveau: dan ging het bij hulpbehoevenden over ‘het stimuleren van de zelfredzaamheid’, maar bedoelden ze eigenlijk ‘het drukken van de kosten’. Simpele kosten-batenanalyse.
Als je me destijds had gevraagd hoe ik het redigeren van mijn moeders stukken ervoer, had ik boos geantwoord dat ik mijn tijd verspilde aan iets waar ik mij – zeker als ik naar mijn klasgenoten keek – niet mee bezig zou hoeven houden. Maar toen ik recent dat tentamen maakte zag ik voor het eerst de verrijking ervan in: de problemen van deze mensen waren meer dan rijtjes, ze deden wat met me.
Jezus zegt in de Bergrede: “Waarom kijk je naar de splinter in het oog van je broeder of zuster, terwijl je de balk in je eigen oog niet opmerkt? Hoe kun je tegen hen zeggen: ‘laat mij de splinter uit je oog verwijderen,’ zolang je nog een balk in je eigen oog hebt?” Terwijl ik me na het tentamen naar huis begaf, richtte mijn frustratie zich op de splinter in het oog van mijn universitaire bubbelgenoten. Maar naarmate ik verder van de tentamenlocatie verwijderd raakte, groeide het besef dat ik evenzeer in die bubbel zat. Dat mijn veroordeling meer over mij zei, dan over mijn medestudenten. Ik las ook inmiddels alleen nog maar over ‘kwesties’ waar ik jarenlang als dochter van twee gevluchte ouders in het echte leven aan bloot had gestaan. Ik leefde ook – of het nu op het categorale gymnasium, op de universiteit of binnen de schrijverswereld was – in een bubbel binnen de samenleving. En zo kwam ik toch weer uit bij de balk in mijn eigen oog.

Een balk die me tot op de dag van vandaag frustreert, omdat ik weet dat het invloed heeft op hoe mijn brein de wereld waarneemt. Als je enkel in de krant leest over juridische fouten die zijn gemaakt, zal jouw inschatting van de mate waarin zo’n fout voorkomt, lager zijn dan wanneer jij of een naaste er direct mee te maken heeft gehad. Als jij nog nooit in het echte leven in aanraking bent gekomen met een van de 2,5 miljoen ‘laaggeletterden’ zul je bij het opstellen van beleid met als resultaat een overweldigende hoeveelheid papierwerk niet zo snel denken aan die 2,5 miljoen mensen van vlees en bloed. Als je tante directeur bij de opsporingsdienst van de Belastingdienst is, is het minder intimiderend om te lezen over de rol van deze dienst in de toeslagenaffaire. En als je bovendien ook nog eens zelf niemand in je omgeving kent die slachtoffer van het toeslagenschandaal is geweest, is de kans kleiner dat je last krijgt van hartkloppingen wanneer je de jaarlijkse belastingaangifte doet.
Op basis van jouw levenservaringen vormt je brein bepaalde aannames en verwachtingen die het vervolgens oplegt aan de werkelijkheid. Dit wil niet zeggen dat je slachtoffer van de toeslagenaffaire moet zijn om te kunnen spreken van een levenservaring. Als iemand in je kring van dierbaren ermee te maken heeft gehad, of als je als maatschappelijk werker dagelijks bezig bent met het helpen van gedupeerde gezinnen, kan het in je brein al veel teweegbrengen. Kan het je waarneming van de wereld al kleuren.
Dát je waarneming van de wereld wordt gekleurd door je verwachtingen en aannames, kun je niet veranderen. Maar de manier waarop of de mate waarmee dit gebeurt, wel. Door bijvoorbeeld levenservaringen buiten je bubbel op te zoeken. Zodat de eerstvolgende keer dat er op een borrel wordt gepraat over schrijver X of tweet Y en hoe ‘iedereen’ het daarover heeft, je weet: iedereen, binnen jouw bubbel, ja.
Of zodat je beter kunt begrijpen waarom twee mensen radicaal van mening kunnen verschillen omtrent het covidvaccin of de klimaattoestand. Je trekt weliswaar conclusies op basis van een en dezelfde werkelijkheid, maar wat je in die werkelijkheid ziet wordt gevormd door je aannames. En die aannames ontstaan door het veelvuldig ervaren van een bepaald soort levenservaringen, waardoor je brein er patronen in herkent. Hoe langer je in je eigen bubbel blijft hangen, hoe sterker het gelijk van je eigen aannames zich zal manifesteren.
Neem de coronacrisis: mijn vrienden die altijd al een redelijke mate van vertrouwen hadden in de overheid en de wetenschap, keken vanuit dat frame naar de crisis en de crisisaanpak. Elke fout van ons kabinet zagen ze in dat licht. Het waren slordige fouten van leiders die op de tast besluiten moesten maken. Het waren mensen die zij misschien zelfs wel van dichtbij kenden: ooms, tantes, kennissen. Mijn andere vrienden die de overheid als een onbetrouwbaar geheel zagen, vaak door eerdere negatieve ervaringen, zagen het wisselvallige beleid van de overheid in dat licht. Zij zochten er vaker kwade trouw of bewuste bedoelingen achter.
Op sociale media kwamen deze twee kampen tegenover elkaar te staan. Werd er vanuit beide kampen met argumenten gestrooid. Met de vooronderstelling: je conclusie is gebaseerd op onjuiste argumenten. Als ik je de juiste feiten verstrek, dan zul jij de Werkelijkheid met hoofdletter W ook zien. Gevolg: polarisatie. Segregatie. Want zodra je brein wordt geconfronteerd met ervaringen die niet overeenstemmen met jouw aannames, roept dat een vreselijk ongemak op. En dat is begrijpelijk, want de reactie die je hersenen vertonen wanneer bijvoorbeeld jouw politieke overtuigingen worden uitgedaagd, is vergelijkbaar met de reactie die je brein zou vertonen wanneer je in zee zwemt en je in de verte een haai ziet naderen. Het is fysiek bedreigend.
Dat is dan ook meteen waarom een discussie op Twitter gedoemd is te mislukken: je daagt elkaars meningen op expliciet en bewust niveau uit, maar de kern van die argumenten ligt bij gevoelige onderwerpen toch vaak in het impliciete, in de aannames en levenservaringen. Daarom is het belangrijk buiten je bubbel te treden, op zoek te gaan naar levenservaringen die jouw aannames van hoe de wereld in elkaar zit of jouw impliciete associaties en vooroordelen, niet bevestigen. Misschien zelfs uitdagen. Niet met als idee om de ander vervolgens jouw wereldbeeld op te leggen of te laten zien hoe jouw levenservaringen superieur zijn, maar met als idee om je brein te helpen een beeld van de werkelijkheid te vormen met meer informatie dan binnen jouw bubbel of echokamer beschikbaar is.

Dat is, realiseer ik me, niet bepaald makkelijk. Des te meer omdat onze samenleving steeds meer lijkt te worden opgesplitst in deelgroepen met deelproblemen van steeds kleinere, gemarginaliseerde groepen die mogen uitvechten welke levenservaringen meer aandacht verdienen. Dat splitst zich uit tot op individueel niveau, wie bijvoorbeeld voorrang zou moeten krijgen op de arbeidsmarkt: de klassenmigrant Wim of de gevluchte arts Mohammed? Terwijl zowel Wim als Mohammed in de kern gewoon tegen hetzelfde systeem aanlopen, worden ze tegen elkaar opgezet. Hun levenservaringen worden voorgesteld als exclusief, als concurrerend. Terwijl niet de ervaring exclusief is, maar het huidige systeem.
Wanneer mensen binnen dat systeem zich vervolgens proberen uit te spreken over het onrecht, breekt daar een discussie over uit: niet over of de probleemanalyse klopt en of de aangedragen oplossing haalbaar is maar of de manier waarop het probleem werd aangekaart geloofwaardig is, of de persoon die het aankaartte wel de juiste persoon was. Iemand van adel heeft niets te vertellen over de maatschappelijke kloof, een zevenvinker niets over diversiteit van levenservaringen en een witte Belg niets over Congo.
Ondertussen zetten de problemen zich gewoon voort. Blijft de samenleving een privilege-lift waarbij het pasje dat je hebt (als je er al een hebt) bepaalt tot welke privilege-verdieping je kunt reizen. En wij, de mensen die dagelijks de lift betreden, verzanden in een wedstrijdje respect afdwingen: wie is het minst geprivilegieerd en verdient de diepste buiging?
Gevolg: symboliek telt zwaarder dan transformatie, het proces zwaarder dan de uitkomst. Omdat de kwetsbaren in een soort herdenkingsmuseum van respect worden geplaatst, hoeft er niets structureels mee te worden gedaan. Buiten het respectvol aanschouwen. De juiste naam van het kunstwerk benoemen. De trauma’s dienen als tekenen van eerbied. Maar het helpt de getraumatiseerden op de begane grond nauwelijks, omdat ze daardoor eenzaam alle last te dragen krijgen.
Wij, de mensen die dagelijks naar boven kunnen reizen, mogen in elk geval niets zeggen over de moeilijkheden van mensen die buiten de lift vallen. Spreken in de plaats van mensen die op jouw verdieping geen stem hebben, kan niet. Want – is de redenering – we moeten ze vooral een podium bieden. Zodat we onszelf na afloop op de schouder kunnen kloppen: we hebben iemand laten vertellen hoe dat is, het leven buiten de lift. We maken ons hard voor – zoals we dat dan noemen – maatschappelijke ‘kwesties’. Vandaag staat op het podium de vluchteling, morgen de klassenmigrant en overmorgen de transgender.
Ter illustratie: dat podium bevindt zich op de begane grond, en de borrel waar wij ons na afloop naar begeven is op de rooftop. Diversiteit en inclusie, wat een feest…
Begrijp me niet verkeerd: mijn punt is niet dat mensen met minder privileges – wat dat ook moge zijn – op de posities van geprivilegieerde mensen moeten komen, dat we andere lichamen in de lift naar boven moeten persen. Mijn punt is dat die privilegelift er is. Dat sommige dingen ‘voorrechten’ zijn en niet gewoon ‘rechten’.
In het verlengde van de liftmetafoor ligt de gevangenis in de niet bepaald smakelijke film El Hoyo. De naam van deze dystopische gevangenis is, in het kader van wat ik zojuist over de geestelijke gezondheidszorg vertelde, toepasselijk: de gevangenis wordt een ‘verticaal zelfredzaamheidscentrum’ genoemd. Dat komt neer op het volgende: op de bovenste verdieping van deze gevangenis wordt dagelijks een luxe feestmaal op een betonnen plateau gezet. Dat plateau schuift als een lift telkens na enkele minuten omlaag. Op elke verdieping wachten twee gevangenen op het eten. Waar de gevangenen bovenaan de voedseldistributie twee minuten de tijd hebben om zich beestachtig vol te proppen met mosselen en exotisch fruit, hebben de mensen halverwege de verdiepingen al niets meer te eten. Vanaf dat punt is het vooral: ervoor zorgen dat je niet wordt opgegeten door je celgenoot. Letterlijk.
Er is meer: iedere maand kom je op een willekeurige verdieping terecht. Zat iemand dus eerst in een absoluut uitzichtloze hel met een celgenoot die hem ieder moment kon aanzien voor prooi, kan het opeens gebeuren dat diezelfde persoon een maand lang op de eerste verdieping een perfecte maaltijd gepresenteerd zal krijgen. Gevolg: door de trauma’s van lagere verdiepingen doet die persoon hetzelfde als de mensen die voorheen op de hogere verdiepingen zaten: niks eerlijke distributie, ik heb er recht op. En sommigen laten het daarbij niet alleen bij het gulzig verorberen, maar besluiten dat het ook nodig is om hun behoefte te doen op het eten. Immers: dat deden ‘de anderen’ toen ook.
De celgenoten blijven zich focussen op de schakels van de keten. Niet op het doorbreken van de keten. Het trauma zorgt ervoor dat de celgenoten in de top beestachtig eten. Zouden ze hun pijn aan de kant zetten, en zich bij de vergelding niet focussen op de schakels, maar op het grotere geheel – op de uitkomst: dan zouden ze een ware bedreiging vormen voor het systeem. Maar omdat gevoelens van wrok, angst of competitie eraan te pas komen, is de enige rol die zij aannemen die van de poortwachters van de hel. Dezelfde hel waar zij door getraumatiseerd zijn. Dezelfde hel waarvan ze weten dat ze die vermoedelijk nogmaals zullen moeten doorstaan.
De woede die gepaard gaat met trauma’s – geboren uit het onrecht dat jou is aangedaan – kan verrijkend werken. Het kan ook als een blokkade werken, bijvoorbeeld als het de basis vormt voor de ik-heb-er-recht-op-houding. Het kan ervoor zorgen dat je je binnen een systeem gaat bekommeren om de poppetjes binnen het systeem, bezig bent met op de begeerlijke plaats van de poppetjes aan de top te komen, zodat jij binnen dat onrechtvaardige systeem de scepter kan zwaaien. Het systeem an sich blijft onaangetast. Het is de kwestie van de splinter en de balk: focussen op de ander, de mensen met meer privileges en hoe zij geen recht hebben op hun positie, ontslaat je van de verantwoordelijkheid om in te zien dat jij een balk in je eigen oog hebt.

En dus wordt in onze samenleving de strijd uitgevochten om de vraag wie waar op de verticale as mag. Wie het recht heeft dat te beslissen. En wie mag vertellen over hoe het is om laag op die as te eindigen. Niet over de vraag hoe we die verticale as kunnen transformeren. We blijven zoals katten die opgroeien in een ruimte zonder horizontale lijnen. Eenmaal buiten die omgeving blijken deze katten de horizontale dimensie volledig te negeren. Een horizontale stok trekt de aandacht niet, omdat het in hun realiteit niet bestaat.
Er is een maar: na uren doorbrengen buiten hun eigen bubbel van verticale lijnen, beginnen de breinen van de katten horizontale lijnen toe te voegen aan hun realiteit. Hun interne wereld krijgt er een dimensie bij. De levenservaring van horizontaliteit werkt op den duur verrijkend. En daarmee komen we toch weer terug bij het belang van buiten je bubbel treden. Althans: als je daar de mogelijkheid toe hebt.
Ook ik weet namelijk vanuit mijn jeugd dat je geen mogelijkheid hebt om na te denken over concepten als rechtvaardigheid of privilege als je in de overleefmodus zit, net op het nippertje kan rondkomen. Daar zit dus ook een verantwoordelijkheid voor eenieder die überhaupt toegang heeft tot de lift, tot de rooftop of een deel van de verdiepingen. Om de mensen op verdiepingen die lager dan jij zitten, op te zoeken. Zodat het niet de mensen zijn die onder je zitten, maar gewoon, mensen die je in de horizontaliteit, zij aan zij, kunt spreken. En zodat je leert om niet telkens omhoog te kijken, naar wat je nog niet hebt, te wijzen naar de splinter in het oog van de mensen aan de top, maar te kijken naar de eigen balk in je oog, naar jouw blinde vlek. Te beginnen met het zien van de mensen naast of onder je.
Zoals de mensen in de verticale cel: als zij niet telkens omhoog hadden gekeken of eenmaal op de top alleen maar het gedrag van de eerdere top nadeden, maar het beschikbare voedsel met mate zouden eten en zo zouden delen met de celgenoten onder hen, zou het inderdaad een zelfredzaamheidscentrum geweest zijn. Als ze hadden gefocust op wat zij wel zouden kunnen bijdragen aan de wereld, ongeacht hun eigen situatie.
Ik sta hier niet om à la Jezus te preken, maar à la Dilara mijn zoektocht met jullie te delen. Een zoektocht naar een manier om de klassenmaatschappij van vandaag de dag te doorbreken. Een zoektocht, kortom, naar verrijking. Want of je nu achterstanden of voorrechten hebt gestapeld, buiten je bubbel treden werkt verrijkend. Voor je brein, voor je levenservaringen, voor je aannames, en daarmee voor hoe je de werkelijkheid ziet.
Je kunt niet verwachten dat de verticale cel of lift meteen verdwijnt. Dat het bergachtige landschap verandert in een vlakte. Maar door je bezig te houden met de balk in je eigen oog, win je er op den duur in ieder geval voor jezelf een dimensie bij: die van de weg vooruit, in plaats van immer omhoog.
Dankjewel Dilara voor deze rede. Een goed inzicht en duidelijke toelichting om mijzelf te stimuleren en de mensen om mij heen onze balk uit onze ogen te halen of op z’n minst te gaan herkennen.