Door: Ceylan Weber

Deze vraag bleef me bezighouden. Temeer omdat het niet de eerste keer was dat ik dit hoorde, en ook niet de laatste, zo bleek al snel. Waarom worden deze studenten door hun leerkrachten ten minste gedeeltelijk met een kluitje in het riet gestuurd door hen niet te wijzen op zo’n belangrijk verbeterpunt? Goed taalgebruik is immers een van de eerste voorwaarden voor een succesvolle maatschappelijke of academische carrière.

Tegelijkertijd herinnerde ik me de gesprekken die ik in 2005 met jonge migrantendochters voerde tijdens de voorbereiding en interviews voor mijn boek Moslima’s. Emancipatie achter de dijken. Daarin vertelden verschillende vrouwen dat zij, vergeleken met autochtone studenten, twee keer zo lang over hun studie hadden gedaan omdat zij bij het beëindigen van de basisschool een veel te laag studieadvies kregen. Verschillende vrouwen waren tegen de vooraanname aangelopen dat zij na hun schooltijd toch snel zouden trouwen en huisvrouw zouden worden. En dat daarom de huishoudschool of wat nu het VMBO heet, volgens hun onderwijzers meer dan voldoende was.

Een advocate vertelde: “Op een gegeven ogenblik besloot mijn vader dat ik niet meer naar school mocht, terwijl ik een heel goede leerling was. Hij was teleurgesteld over het advies dat ik meekreeg van de lagere school, men vond dat ik naar de LHNO moest, de huishoudschool, zeg maar. Ze zeiden, daar leert ze tenminste kinderen verzorgen, want ze wordt toch over een paar jaar uitgehuwelijkt. Mijn vader was daar erg door gekwetst, hij wist dat ik intelligent was en dat ik dit advies had gekregen enkel en alleen omdat ik de dochter was van een gastarbeider.”

Even later analyseert ze het probleem. “Er wordt wel eens gezegd dat de discriminatie vroeger niet zo erg was. Ik heb die wel als erg ervaren. Wij waren anders. Ik zat destijds al op een zwarte school, daar voelde je de beperkingen. Voor de leuke dingen werden andere kinderen gekozen. Met taallessen kreeg ik vaak geen beurt, ook al wist ik het best, dat voelde ik. (…) Ik heb een langere weg afgelegd dan andere kinderen, ik had een jaar verloren, ik had er veel doorzettingsvermogen voor nodig.”

Bovenstaande voorbeelden duiden op twee zijden van dezelfde medaille: discriminatie in het onderwijs. In de eerste situatie positieve discriminatie en in het tweede negatieve. Overigens hoor ik incidenteel ook nu nog voorbeelden van negatieve discriminatie.

Ik ga er niet vanuit dat docenten (klein)dochters en –zonen van migranten bewust tekort doen. Integendeel, mijn indruk is dat de meeste docenten het beste voorhebben met al hun leerlingen. Maar dat wil niet zeggen dat zij daar altijd effectief naar handelen. Een mogelijke oorzaak van dit verschijnsel is wat Hoogleraar Diversiteit en Integratie Halleh Ghorashi, ‘categoraal denken’ noemt. Volgens Ghorashi is ons denken over migranten vanaf het begin categoraal geweest. Dit kenmerkt zich door het idee dat migranten sociaal-cultureel gezien per definitie afwijken van de Nederlandse norm en dat cultuur allesbepalend is voor het handelen van individuen. Daarnaast gaat men er vanuit dat migranten op voorhand een sociaal economische achterstand hebben.

Dit kan een plausibele verklaring zijn voor de zojuist geschetste ‘negatieve discriminatie’ van allochtone studenten. Maar geldt dat ook voor ‘positieve discriminatie’? Bijvoorbeeld wanneer docenten een oogje toeknijpen als een allochtone student(e) goede resultaten behaalt, vergeleken met studenten uit dezelfde bevolkingsgroep? Dat is aannemelijk, omdat ook hier de vooraanname dat allochtone studenten anders zijn en een achterstand hebben vergeleken met autochtone studenten, een rol lijkt te spelen.

Op het eerste gezicht komt deze handelswijze sympathiek over. Een student uit een achtergestelde bevolkingsgroep die vergeleken met anderen uit dezelfde groep bovengemiddeld presteert, verdient best een extra duwtje in de rug. Het kan hen stimuleren om het beste uit zichzelf te halen. Ik noem dit zelf echter het ‘ik-help-je-wel-even-oversteken syndroom’ en ben er niet onverdeeld positief over.

Want hoe goed de intenties van docenten ook zijn, uiteindelijk werkt dit vaker in het nadeel dan in het voordeel van de betreffende studenten. Zij worden immers na het afronden van hun opleiding alsnog geconfronteerd met de harde werkelijkheid en afgerekend op slecht taalgebruik. Dit roept veel frustratie op en menig talent haakt — al dan niet tijdelijk — alsnog af. Het leidt ook tot een onrealistisch zelfbeeld van de student zelf: een winnaar bij voorbaat. Daarop volgt niet zelden overschatting van het eigen kunnen en onderschatting van het nodige doorzettingsvermogen. Dat wordt zichtbaar wanneer jonge allochtone volwassenen die aanvankelijk de hemel in werden geprezen, en die daar ook naar gaan handelen door zichzelf op de voorgrond te plaatsen, enkele jaren later merken dat zij niet veel verder komen. Het is geen uitzondering dat deze jongeren geen idee hebben over de oorzaak van hun probleem, laat staan over de oplossing. En dat hun talent uiteindelijk zelfs verloren gaat, omdat zij het opgeven omdat ‘ook zij er nooit bij zullen horen’.

Discriminatie is nooit goed, en zeker niet in het onderwijs. Dat geldt zowel voor negatieve discriminatie, waardoor kinderen bij voorbaat al geen kans krijgen om zich naar vermogen te ontplooien, als voor positieve discriminatie. Zolang docenten veelbelovende allochtone studenten niet volledig serieus nemen, door hun onjuiste taalgebruik te negeren, werken zij ongewild mee aan het stagneren van de ontwikkeling van hun talent. Een realistisch beeld van hun sterke en zwakke kanten, en de mogelijkheid om beide kanten optimaal verder te ontwikkelen, zijn uiteindelijk veel effectiever. En geven allochtone studenten en de samenleving veel meer kans om ook op de lange termijn te blijven genieten van hun talent.

Met de eerstgenoemde studente is het overigens wel goed gekomen. Zij schrijft tegenwoordig goede artikelen en publiceerde intussen bij verschillende uitgevers.

Ceylan Weber is o.a. hoofdredacteur van Nieuwemoskee.nl.

Nog geen reactie — begin het gesprek.