In 2017 kwam het boek uit en kreeg het veel applaus. Dit jaar werd het vertaald. Het is een gedegen studie, waarin veel literatuur is verwerkt en waarin het begrip autonomie stap voor stap met grote precisie wordt uitgelegd. Daar valt weinig op af te dingen. Maar verondersteld wordt wel dat wij het als lezers ook allemaal uiterst belangrijk vinden om autonome mensen te zijn.
Waaruit bestaat de waarde van autonomie? Hoe belangrijk is het in vergelijking met andere waarden als vrede, vriendschap, gezelligheid, welvaart of rechtvaardigheid? Het ziet er bij Rössler naar uit dat zelfbepaling toch eigenlijk het allerbelangrijkste is, want zonder autonomie blijft het leven onvervuld. De ondertitel is dan ook: Een essay over het vervulde leven.
Zelf sturen
Aan het begrip autonomie wordt in het boek heel veel opgehangen. Autonomie is niet niks, het veronderstelt een heleboel andere mooie dingen. Wie autonoom is, is ook vrij, redelijk, authentiek, moedig, en nog veel meer. In vrijwel elk hoofdstuk wordt iets toegevoegd aan de voorwaarden voor autonomie en zo wordt het begrip steeds omvattender.
Autonomie betekent letterlijk dat je jezelf de wet stelt en de gangbare betekenis is dan ook dat je zelf beslist over hoe je wilt leven. Maar dat blijkt veel meer aan vast te zitten. Het begin al meteen in de inleiding waarin autonomie ook de mogelijkheid blijkt in te houden om je eigen leven te plannen. Dat zou betekenen dat we niet alleen onze eigen doelen stellen, maar dat we ook over voldoende middelen beschikken om die doelen te realiseren. De wisselvalligheden van het lot zouden dan niet alleen de maakbaarheid van ons leven inperken, maar ook de stuurbaarheid ervan. Maar als we zelf het stuur van ons leven in handen nemen, betekent dat toch niet dat we ook werkelijk de route kunnen uitstippelen? We kunnen toch opstoppingen en onweer tegenkomen? Maakt dat ons minder autonoom?
Wilde eenden zijn, vergeleken bij mensen, zeer autonome dieren. Zij trekken zich, behalve soms even bij de voortplanting, hun hele leven niets aan van andere eenden en gaan hun eigen gang in het water, op aarde en de lucht. Maar ze kunnen niet voorkomen dat er telkens een van hun kuikens wordt geroofd, zodat er uiteindelijk maar een fractie van hun broedsel overblijft.
Negatieve en positieve vrijheid
In het eerste hoofdstuk wordt autonomie met vrijheid verbonden. Het ligt voor de hand om het met negatieve vrijheid (in de zin van afwezigheid van dwang) te verbinden omdat dwang gelijk staat aan heteronomie. Maar Rössler verbindt het ook met positieve vrijheid (in de zin van beschikbaarheid van opties). Het gangbare onderscheid tussen die twee vormen van vrijheid relativeert ze met behulp van de driedeling van McCallum: X is vrij (autonomie) van de beperkingen Y (negatieve vrijheid) om de handeling Z (positieve vrijheid) uit te voeren. Dan zijn dus positieve en negatieve vrijheid onscheidbaar geworden, maar is autonomie daar ook niet van los te denken.
Hierbij kan de vraag gesteld worden of we onze positieve vrijheid juist niet kunnen vergroten door het opgeven van een deel van onze autonomie. In plaats van zelf alles te willen sturen kunnen we ook een aantal dingen met anderen afstemmen, zodat we samen meer mogelijkheden hebben.
Authenticiteit
Nog steeds in het eerste hoofdstuk worden naast vrijheid ook rationaliteit en authenticiteit opgevoerd als wezenlijke voorwaarden voor autonomie. Vaak worden rationaliteit en autonomie gezien als leidende idealen van de Verlichting, terwijl authenticiteit toch meer het centrale ideaal van de Romantiek is. Voor Rössler horen die echter bij elkaar en ze voert een tekst van John Stuart Mill op om dat te onderstrepen.
Een citaat van Mill: ‘Iemand wiens impulsen en begeerten niet uit hem zelf komen, heeft even weinig karakter als een stoommachine’. We weten inmiddels, vooral door het werk van René Girard, dat het tegenovergestelde het geval is: juist door de mimese krijgen we karakter. Wie zich niet door anderen laat beïnvloeden, lijkt veel meer op een machine.
Maar afgezien daarvan, waarom zou je authentiek moeten zijn om autonoom te zijn? Als je gekopieerde verlangens hebt, kun je die verlangens vervolgens toch ofwel autonoom tot gelding proberen te brengen, ofwel ze heteronoom inleveren, ofwel ze aanpassen in een afstemmingsproces?
Voorwaarden voor autonomie
In het volgende hoofdstuk komt er nog een voorwaarde bij en is een kenmerk van autonomie het goed kunnen omgaan met ambivalenties. Als je dus op autonome wijze twee strijdige dingen tegelijk wilt (zonder je door wie ook te laten beïnvloeden), moet je daar goed mee kunnen dealen, anders ben je toch nog weer niet autonoom.
En zo wordt het begrip gaandeweg ‘dikker’. In hoofdstuk 4 en 5 komt er zelfkennis bij. Wie zichzelf niet kent, maar ook wie zijn omgeving misinterpreteert, kan niet autonoom handelen. En in hoofdstuk 6 is ook nog wilszwakte een factor die de autonomie belemmert en heb je er deugden voor nodig als moed, geduld en ‘kantiaanse bestendigheid’. En in hoofdstuk 8 is erkenning en respect van anderen noodzakelijk voor autonomie. Kortom wie autonoom wil zijn, moet daarmee tegelijk ook vrij zijn en authentiek, effectief sturend, rationeel, zichzelf respecterend, gerespecteerd door anderen, wilssterk, moedig, geduldig en kan verder goed met ambivalenties omgaan en heeft ook adequate kennis van zichzelf en de wereld. Dan heb ik het nog niet over de morele integriteit, want dat lijkt bij haar ook – zij het minder absoluut – een voorwaarde voor autonomie. Het is allemaal wel erg veel van ‘het goede’.
Afstemming
Merkwaardigerwijs wordt alleen in de slotzin gezinspeeld op een gezamenlijke zelfbepaling, maar verder kwam ik het nergens tegen. De sociale omgeving speelt op twee manieren een rol: ten eerste als een institutionele achtergrond die de voorwaarden biedt om daarin autonoom te kunnen opereren en ten tweede als een bron van belemmeringen van die autonomie.
Daarmee hangt samen dat er bij haar maar twee mogelijkheden zijn, al is daar een glijdende schaal tussen: ofwel je bent zelf leidend (autonoom), ofwel je laat je door anderen leiden (heteronoom). De invloed van anderen kan alleen belemmerend werken. Ze lijkt een blinde vlek te hebben voor horizontale afstemming. Afstemming is wederzijdse beïnvloeding die niet heteronoom is.
Vanwaar die verabsolutering van de waarde van zelfbepaling? We laten ons toch voortdurend vrijwillig (vaak ook rationeel, wilssterk, met zelfrespect, enz.) door anderen beïnvloeden en leiden?
Reactie op sociale verstrengeling
Hier lijkt zich een benadering te wreken die typisch is voor de analytische filosofie van angelsaksische origine, waardoor zij zich sterk laat leiden. Daarin zit veel formele begripsanalyse, maar is weinig oog voor een biologisch-evolutionaire en ook historische benadering. De vraag ligt toch voor de hand sinds wanneer en door welke omstandigheden wij autonomie zo belangrijk zijn gaan vinden.
In de hele evolutie is een tendens naar doorgaande verafhankelijking. Groepsdieren zijn al veel minder autonoom dan solitair levende dieren, zij moeten veel meer afstemmen. En in de mensheidgeschiedenis is een toename van sociale vervlechting en een groei van afhankelijkheidsnetwerken waarneembaar. Dat heeft ons veel nieuwe mogelijkheden en vrijheden gegeven, maar heeft ontegenzeglijk ook nadelen. In dat licht is het niet zo gek dat mensen proberen iets van die verloren autonomie te herwinnen, vooral waar er stroomversnellingen zijn in de groei van afhankelijkheden.
Als je besef hebt van die voorgeschiedenis, is het de vraag of je autonomie dan nog steeds ziet als een voorwaarde voor een vervuld leven. Rössler analyseert een ideaal dat onder modern-westerse mensen een steeds grotere aantrekkingskracht heeft gekregen, en dat doet ze systematisch, minutieus en erudiet. Het is jammer dat ze bij dit ideaal zelf geen vraagtekens zet.
Autonomie is in veel gevallen een groot goed, maar in evenzoveel andere de dood in de pot. Kijk naar het smelten van de polen, al dat plastic in de oceanen, het kappen vd laatste wouden voor de produktie van ons veevoer (voor de kiloknaller en de bioindustrie), het ongebreidelde vliegverkeer, dat los je niet op met autonomie. Ik begrijp de regeringen ook vaak niet, om zulke zaken aan de burger en de consument over te laten. Laatst, in program the Voice Kids, kreeg een kleuter van 8 jaar de vraag wat voor haar het belangrijkste was:
– je hart volgen, doen wat voor jou belangrijk is-. Grote God, wat staat ons nog te wachten met al die autonomie??