In veel vormen van orthodox christelijk geloof wordt een sterk kwalitatief ontologisch verschil gemaakt tussen God de schepper en zijn schepselen. Er heerst een grote kloof tussen het absolute zijn van God en het relatieve zijn van de geschapen wereld, tussen de bovennatuurlijke orde en de natuurlijke orde. Er bestaat een groot verschil tussen God en de mens: de mens kan nooit tot God worden.
Eckhart doorbreekt de ontologische orde waarin God en de mens van elkaar gescheiden zijn. Voor Eckhart is God zowel de bron als de bestemming van alle dingen. Alles in de wereld ontspringt aan die bron (exitus), en keert ook onophoudelijk weer terug naar die bron (reditus). God is de dynamische vitale realiteit, die voortdurend in zichzelf kookt (bullitio) en zelfs overkookt in de wereld (ebullitio).
Dit betekent dat de schepping niet moet worden gezien als extern aan God. God is dus niet de blinde horlogemaker waar Richard Dawkins spottend over spreekt. Het scheppen van God is niet eenmalig maar onophoudelijk. De metafoor die Eckhart hiervoor gebruikt is die van de voortdurende geboorte van de zoon van God in de ziel. God stort zich voortdurend uit in de ziel, roept de mens voortdurend – maar de mens hoort hem niet.
Wat in de weg staat is onder andere onze beelden van God. Daarom onderscheidt Eckhart naast de God van de theologie nog wat hij noemt de Godheid: God naakt, zonder attributen en concepten. De Godheid verwijst naar een God die niet God is, een Über-God, een non-God. De Godheid is God als niets. Daarom kan Eckhart ook uitroepen: “ik bid tot God dat hij mij van God verlost!”
Met zijn opvatting van God als niets komt Eckhart dicht bij de Aziatische denktraditie, die vooral uitgaat van het niets (de leegte), in tegenstelling tot de Westerse denktraditie die zich steeds op het zijn heeft gericht. En Eckhart biedt ook een spirituele praktijk waarmee de eenheid tussen God en de mens gerealiseerd kan worden. De kortste aanduiding daarvoor is: een geesteshouding van niets willen, niets weten, en niets hebben. Eckhart spreekt hierover wel als “afgescheidenheid”. In een van zijn preken vraagt hij: “wat is het gebed van een afgescheiden hart?” En hij geeft als antwoord: “afgescheiden louterheid kan niet bidden, want wie bidt, verlangt iets van God dat hem ten deel zou vallen, of hij verlangt dat God iets van hem afneemt. Maar een afgescheiden hart verlangt niets, het heeft trouwens ook niets waarvan het verlost zou moeten worden.”
Een dergelijke omschrijving van bidden komt dichtbij meditatie. Eckhart kan een filosoof van het niets worden genoemd, niet alleen in zijn doorbreken van de ontologische orde van God als hoogste Zijnde, maar ook en vooral in zijn spirituele praktijk van ontlediging, afgescheidenheid en gelatenheid, waarbij het niets steeds het uitgangspunt is. Voor het toenemende aantal andersgelovigen is dat een benadering waar ze meer mee kunnen dan met traditionele geloofspraktijken. Wellicht dat God inderdaad uit Nederland verdwijnt, maar de Godheid zal nog velen blijven inspireren op steeds nieuwe wijzen.
De sympathieke denker André van der Braak doet veel met Eckhart. Nu ben je met deze mysticus niet snel klaar: “Van God houden als van niemand” heet de titel van een boek waar je lang over kunt nadenken. Wat me echter puzzelt is de tendens om de Middeleeuwer Eckhart tot icoon van het postmodernisme te maken. Het weinig dat ik van Thomas van Aquino weet is dat hij een reusachtige dynamiek ziet in de kosmos, uitgaand van God en naar God terugkerend: exitus – reditus.
Wat lezen we bij Van der Braak: Eckhart voor andersgelovigen: Alles in de wereld ontspringt aan die bron (exitus), en keert ook onophoudelijk weer terug naar die bron (reditus).
Ik stel voor dat we het artikel van Rudi te Velde er eens bijhalen om te bezien waar Eckhardt nu werkelijk staat.
https://www.academia.edu/14171203/Eckhart_en_multiple_religious_belonging._Een_kritisch_geluid
je ontmoet elkaar in het mens zijn, zoekend, aarzelend, ont-moetend