Nederland herdacht afgelopen jaar uitgebreid de 200ste verjaardag van het koninkrijk. Volstrekt onbekend is dat ook een ander memorabele gebeurtenis te herdenken valt, die zoveel jaar geleden plaatsvond. Op 26 februari 1814 – vandaag precies twee eeuwen geleden – stelde de teruggekeerde koning Willem I bij Koninklijk Besluit een commissie in die de onomkeerbare emancipatie van de Joden ter hand moest nemen en uitvoeren. Een doel dat sterk geïnspireerd was door het ideaal van de Verlichting en de Franse Revolutie van gelijkheid der burgers.
Onderhorig
Deze zogeheten ‘Commissie tot Zaken der Israëlieten’, later omgedoopt in de ‘Hoofdcommissie tot Zaken der Israëlieten’ zou tot 1870 functioneren. De commissie stond onder het gezag van het ministerie van erediensten. De leden kwamen uit beide joodse gemeenschappen, de Sefardische en de Ashkenazische. Rabbijnen waren de commissie onderhorig, terwijl de commissie zelf onder strak toezicht van het ministerie stond.
Deze geschiedenis van de Joden in Nederland kwam mij in de herinnering nu de islamitische gemeenschappen in Nederland hun officiële contacten met de overheid willen intensiveren. Aanleiding is de radicalisering onder moslimjongeren en de gang van jonge djihadisten naar Syrië. Al spelen er ook kwesties rond het toezicht op Turkse internaten en de komst van de radicale prediker Al Haddad naar Nederland.
Ook PvdA-minister Asscher wil gemeenten stimuleren om ‘samenwerking tot stand te brengen’. Turkse en Marokkaanse organisaties als het Contactorgaan Moslims en Overheid, Milli Görüs en het Samenwerkingsverband voor Marokkaanse Nederlanders willen zelf ook met gemeenten overleggen over radicaliseringskwesties. Deze nieuwe roep om samenwerking van overheid en moslims doet de vraag rijzen of er een hedendaagse versie van een ‘Hoofdcommissie tot Zaken der Moslims’ moet komen. Onder toezicht van het ministerie van sociale zaken, met vertegenwoordigers van alle islamitische geledingen.
Succesvol
Zo’n commissie zou zich kunnen buigen over de opleiding en benoeming van imams, net als indertijd de Hoofdcommissie deed over rabbijnen. Een Koninklijk Besluit van 1822 bepaalde dat geen vreemdeling als (opper-)rabbijn mocht worden toegelaten zonder dat de Hoofdcommissie toestemming gaf, en dat die rabbijnen in Nederland opgeleid moesten zijn. De Hoofdcommissie tot Zaken der Israëlieten hield indertijd ook toezicht op joodse scholen.
De aanpak was politiek succesvol. Leefden de Joden in Nederland tot het begin van de Franse tijd, 1795, als tweederangsburgers en dicht op elkaar, aan het einde van de 19de eeuw waren de meesten ‘geïntegreerd’, en spraken Nederlands.
Om historische redenen en vanwege het maatschappelijke debat over en mét moslims is het wellicht een goed idee om nu een ‘Hoofdcommissie tot Zaken der Moslims’ in te stellen, die juridische autoriteit heeft over alles wat de islam betreft en die zelf weer onder toezicht staat van het ministerie van sociale zaken.
Het dwingt de tot nu toe vaak hopeloos verdeelde moslims de rijen te sluiten en legt de verantwoordelijkheid tot integratie bij beide partijen. Belangrijker: het kan de beeldvorming van moslims in Nederland, die eendrachtig met de overheid samenwerken, alleen maar verbeteren.
Deze tekst werd eerder geplaatst op Trouw.nl en is in uitgebreidere vorm te vinden op The Post Online.