Samenwerking is het sleutelwoord in kindcentra of brede scholen of hoe ze ook heten. Van back-to-back via face-to-face en hand-in-hand streeft men naar samenwerking die getypeerd kan worden als check-to-cheeck. Een gezamenlijk pedagogisch kader van waaruit alle professionals met dezelfde kinderen werken is het ideaal. En dat sluit mooi aan bij het rapport van de Onderwijsraad over het begrip ‘richting’ in het artikel uit de Grondwet over de onderwijsvrijheid. De raad stelt dat dit begrip de afgelopen eeuw ten onrechte smal (confessioneel) is geïnterpreteerd. De raad pleit er voor om scholen te onderscheiden niet naar hun levensbeschouwelijke maar naar hun opvoedkundige oriëntatie.
Binnen kindcentra kunnen diverse accenten gelegd worden. Naast extra aandacht voor natuurbeleving, cultuur of sportactiviteiten kan een kindcentrum zich ook profileren door bijvoorbeeld ‘een katholiek accent’. Wat voorheen rkbs St. Jan heette, staat voortaan (bijvoorbeeld) te boek als ‘kindcentrum De Bolleboos’. Dat kindcentrum is niet katholiek. De school nog wel dan? De oplossing voor deze verschuiving is gelegen in het label ‘een katholiek accent’.
Wat betekent dat? Het zou kunnen betekenen dat alle professionals binnen het kindcentrum samen hun schouders zetten onder een fantastische kerstviering met katholieke symboliek (adventskrans, kerststal). Of leerkrachten die levensbeschouwelijke vorming verzorgen met extra aandacht aan elementen uit de katholieke traditie. Beschrijf ik hier iets nieuws? Welnee, deze praktijk bestaat al op zeer veel plekken! Deze praktijk is alleen niet formeel bekrachtigd. Is dat erg? Op het eerste oog niet. Er is amper nog een school te vinden die zich de maat laat nemen wat betreft haar katholiciteit. “Onze identiteit, daar gaan wij zelf over!”. Hoewel er nog documenten circuleren die formeel iets anders suggereren (ARKO, statuten van de meeste stichtingen voor katholiek primair onderwijs) zijn scholen inmiddels gewend aan, vertrouwd met en gehecht aan hun autonomie op het terrein van de schoolidentiteit. In de praktijk werkt men en denkt men vanuit een eigen en onvervreemdbare verantwoordelijkheid voor katholiek onderwijs. Op pogingen van kerkelijke zijde om iets van toetsing toe te laten wordt niet eens meer gereageerd.
Echter, er is een tweede oog. Het opvoeden en vormen van kinderen kan baat hebben bij opmerkingen en vragen die de kaders waaraan we gewend zijn kunnen openbreken. Een bepaalde vraag kan ineens een kritisch perspectief activeren in de discussie over leeropbrengsten. De fixatie op excellentie, prestatie, het beste naar boven halen, eruit halen wat er in zit, kan ineens scherp zichtbaar worden als fixatie op het moment dat iemand de vraag stelt: mogen we ook nog gewoon mens zijn met tekortkomingen? Hoort het tekort niet juist wezenlijk bij mens-zijn?
Nu we het kind-met-het-badwater aan het weggooien zijn, is de vraag relevant wat dat kind dan misschien is. Misschien moeten we dan niet zozeer denken aan bepaalde antwoorden, aan bepaalde beelden en verhalen, maar vooral aan specifieke vragen. Je hebt van die mensen die soms met een bepaalde vraag doorstoten naar een niveau waarvan iedereen voelt: daar gaat het eigenlijk om. Een groep mensen die zich ten doel stelt hun spiritualiteit in onderlinge verbondenheid levend te houden, wie wil zo’n groep niet als gesprekspartner? Hoeveel rijker kun je niet worden in je reflectie op je professionaliteit wanneer je geregeld in dialoog kunt met een dergelijke groep. De vraag is echter of de kerk zoals wij die nu kennen die partner is. Maar er is hoop, want uiteindelijk bestaat ‘de kerk’ niet, er bestaan groepen die hun spiritualiteit levend houden.
JkkFPb kiewumpnthzw