Een van mijn favoriete woordgrapjes gaat als volgt:
Er loopt een man door de woestijn
en die vindt een kip.
Maar die kip vindt van niet.
Kort. Droog. Heerlijk. En vooral: zeer van toepassing ook op de meningenmanie van tegenwoordig. Je kunt het tegenwoordig zelfs oneens zijn met feiten. In het post truth tijdperk zijn feiten dan ook ondergeschikt aan meningen. Het blijkt niet eens meer nodig om een mening goed te onderbouwen. Als die maar luid en duidelijk wordt geuit – en als andersdenkenden maar niet wagen er een andere mening tegenover te stellen.
De kip uit de grap ontkent haar eigen bestaan, want ze is het oneens met het feit dat de man haar heeft gevonden. Ze stelt het hebben en uiten van die mening boven de feiten. Zij vindt, dus zij is. Ook al vond zij daarnet nog van niet, toen ze wel was.
Zo staat de kip voor iedereen die zich via social media in het debat mengt zonder zich ook echt aan de regels van het debat te houden. In een debat formuleren deelnemers meningen en onderbouwen ze die met behulp van argumenten. In een debat luisteren de deelnemers naar elkaars standpunten en proberen zij andermans standpunten – ook weer op basis van argumenten – te betwisten zonder op de man te spelen. In een debat weet men feiten van meningen te onderscheiden, erkent men überhaupt het belang van feiten, van kennis van zaken.
De kip laat zich aan dat soort regels niets gelegen liggen. De kip vindt het belangrijker om een mening te hebben en die – keihard, herhaaldelijk en vaak ook in grove bewoordingen – te uiten dan om informatie te achterhalen op basis waarvan een afgewogen oordeel kan worden geveld. Bovendien vindt de kip dat de vrijheid van meningsuiting alleen voor haarzelf geldt: wie het oneens is, moet ophoepelen. Het draait om luidkeels kakelen, maar luisteren, ho maar.
Moet je altijd iets vinden?
Ik bladerde door het decembernummer van OneWorld waarin Bahram Sadeghi afgelopen jaar pleitte voor een meningluw bestaan. Een mening, stelde Sadeghi, voegt zelden iets toe aan het debat (de meeste mensen herkauwen vooral andermans mening) en onze gemoedsrust heeft alleen maar te lijden onder al dat geschreeuw over en weer. Meningen vormen, prima, maar meningen uiten – beter niet.
Hoewel ik meevoel met Sadeghi’s ergernis over de meningenmanie – en vooral de onredelijke toon waarin het debat wordt gevoerd – denk ik niet dat ‘niet reageren’ de beste oplossing is. Wat er dan gebeurt, is dat mensen hun mening weliswaar voor zich houden, maar ondertussen volharden in het door hun gekozen standpunt. Grote kans dat men zich daarbij eenzijdig informeert door in zogeheten echokamers bevestiging te zoeken bij gelijkgezinden, met als gevolg dat ze hun rotsvaste overtuiging in de eigen mening verder versterken. Het effect daarvan kan zelfs zijn dat men niet eens meer van mening durft te veranderen, of twijfels durft te uiten: je hoort nu bij ons, het is wij tegen zij. Zo blijven de kampen tegenover elkaar staan.
Waarom voelt iedereen zich toch geroepen om deel te nemen aan een debat zonder ook maar enige moeite te doen zich in de inhoud van dat debat te verdiepen? Zonder kennis te nemen van de achtergronden en perspectieven van mensen die andere opvattingen hebben? Waarom zou je überhaupt overal een mening over moeten hebben? En als je dan een mening hebt gevormd, wat is er zo erg aan om op zeker moment van mening te veranderen – bijvoorbeeld wanneer iemand overtuigende argumenten voor een ander standpunt aanreikt?
Desinformatie
Misschien doen mensen dat gewoon omdat het kan en omdat iedereen hetzelfde doet. Of omdat dit wordt aangemoedigd door ‘de media’. Bekijk een willekeurig NOS Journaal waar een verslaggever de straat op gaat om de mening van ‘het volk’ te peilen (overigens geweldig gepersifleerd door de mannen van Draadstaal). Vaak verneemt de geïnterviewde man of vrouw van de straat pas wat speelt op het moment dat de journalist het nieuws in een zin samenvat en vervolgens om zijn of haar mening vraagt. Een logisch antwoord zou dan zijn: “Ik weet er nog niet genoeg van af om daar al een mening over te hebben.” Maar door de sturende vraagstelling van de verslaggever en de druk van microfoon en camera, wordt stantepede een mening opgelepeld. Zomaar uit het niets.
Wat hebben we eraan om te weten wat een of twee willekeurige voorbijgangers vinden over iets waar ze nauwelijks verstand van hebben? Waarom is het hebben en uiten van een mening zoveel belangrijker geworden dan het vergaren van kennis over datgene waarover we ons uiten?
Antwoorden op dergelijke vragen vond ik in het boek The Death of Truth van Michiko Kakutani, voormalig chef boekenredactie van The New York Times. Kakutani stelt vast dat de waarheid er voor velen niet meer toe doet. Mede als gevolg van welbewuste desinformatietactieken van overheden en andere organisaties met een politieke agenda worden mensen cynisch, verliezen ze hun vertrouwen in instituties en stellen ze geen belang meer in feiten. Het kiezen van een stevige mening geeft dan nog enig houvast en wanneer men eenmaal een mening heeft gekozen, dan houdt men daaraan vast (confirmation bias). Daarom kan een volslagen ondeskundige, keihard liegende zakenman president van de Verenigde Staten worden én blijven. ‘Why get upset by his lies, when all politicians lie?,’ zo vat Kakutani het heersende sentiment aan de andere kant van de Atlantische Oceaan samen.
Waarom dat erg is? Wanneer we ons verliezen in cynisme, wanneer we vooral afgaan op de mening van de sterkste, stoerste, populairste – dan verliezen we een common ground, een gemeenschappelijke basis die ons doet beseffen dat we allemaal mensen zijn die zichzelf én elkaar het beste gunnen. Als we die basis verliezen, dan lopen we serieus het risico dat we naar een akelige afgrond afglijden. Kakutani trekt niet voor niets parallellen met de (periode voorafgaand aan) de Tweede Wereldoorlog. Niet omdat ze zo graag de wet van Godwin in werking laat treden, maar omdat alles erop wijst dat we in een soortgelijk proces zitten en omdat ze de lezer wil waarschuwen: blijf niet staan en ernaar kijken, maar wees alert.
Afgezien van het gemak waarmee mensen meningen omarmen ten koste van de waarheid (en, uiteindelijk, ten koste van zichzelf), verbaas ik me nog altijd over de extreem harde toon die gepaard gaat met het uiten ervan. Het lijkt wel of die harde toon een eventueel stiekem aanwezige twijfel over de inhoud van die mening moet bedekken: hoe harder men schreeuwt, hoe meer men in de eigen opvattingen gaat geloven. Ongetwijfeld speelt ook mee dat men met het kiezen van een mening ook kiest voor een kamp, deel gaat uitmaken van een groep gelijkgezinden en men het niet snel met de groep oneens durft te zijn.
Maar van mening veranderen kan juist een verrijking zijn. Lees bijvoorbeeld de rubriek ‘180 graden’ in de Volkskrant. Daarin vertellen mensen over een kantelpunt in hun leven of carrière dat maakte dat standpunten waar ze eerder hardnekkig aan vasthielden, op losse schroeven kwamen te staan. Deze personen kunnen prima leven met hun nieuwe inzichten.
Ik pleit daarom voor vrijheid van meningsuitstel. Een vrijheid die gepaard gaat met de verantwoordelijkheid tot kennisvergroting (wat overigens verder gaat dan informatievergaring). Want het is makkelijk, te makkelijk, om van alles te vinden, zonder een greintje benul te hebben van wat een kwestie nu precies inhoudt. Neem wat vaker de tijd om je eerst te verdiepen in de materie alvorens een mening te vormen. Luister naar de beweegredenen van mensen die een andere mening zijn toegedaan alvorens je eigen mening te verkondigen. Besef dat wanneer je de vrijheid van meningsuiting huldigt, je anderen diezelfde vrijheid moet gunnen – zonder hen met allerlei akelige kwalificaties of bedreigingen om de oren te slaan. Durf het te zeggen als je ergens te weinig van weet om erover te kunnen oordelen.
Meningsuitstel hoeft niet te leiden tot meningsafstel. Het biedt wel ruimte voor meningsverandering. Daar is niets mis mee: het laat zien dat je groeit, dat je kiest voor oplossingen in plaats van strijd. Het vergroot het besef dat samenleven weliswaar ingewikkeld kan zijn, maar uiteindelijk altijd beter is. Wij weten, dus wij zijn.
Gelukkig, nog geen reacties.
Even een paar kritische vragen. Hoezo ontkent de kip haar eigen bestaan als ze het niet met de man eens is?
Waarom is het een feit dat de man de kip gevonden heeft? Misschien heeft de kip de man wel gevonden. Of kwamen ze elkaar toevallig tegen. Het kan heel goed de mening van de man zijn dat hij de kip heeft gevonden.
Kortom, ik heb niets tegen kritiek op ongefundeerde meningen. Maar als je die middels een voorbeeld aan de kaak wilt stellen, neem van wel een goed voorbeeld.