Er is altijd al een einde. Maar welk einde? Die vraag laat ze onbeantwoord in dit provocatieve boeken, of liever, pamflet. Heel veel filosofen haalt Doeland erbij, maar geen ecoloog, groene boer of klimaatactivist. Daarmee krijgt haar boek ook een beperkte betekenis: want filosofen zijn goed in heel algemene, vaak abstracte verhalen.
Veel wordt niet uitgewerkt, veel zinnen worden herhaald. Niettemin: de boodschap is duidelijk. Bereid je voor op het einde, op uitsterven: de klimaat- en biodiversiteitscrisis en daarmee het einde van onze wereld is al aan de gang. De apocalyps is daar.
In de proloog introduceert Doeland het begrip gevaarlijke fantasieën, ze gaan er allemaal vanuit dat ‘we’ nog niet in de apocalyps leven en alles nog ten goede kunnen keren. We bedriegen onszelf. Ze noemt recycling en het vermijden van afval zelfs kapitalistisch. Al die mensen die afval ruimen voor recycling of afval vermijden zouden de ondergang dichter bijbrengen (p. 114). Alles is bezig ten onder te gaan wordt in het eerste hoofdstuk betoogd.
Een toekomst heeft de mensheid niet, lijkt het. Het gaat Lisa Doeland om een andere toekomst dan de groene droom; dus toch ergens “lijkt er opeens weer van alles mogelijk te zijn” (p. 45). Maar toch: we kunnen proberen te redden wat te redden valt. Waarbij we scherven oprapen en proberen er het beste van te maken, net als de voddenraper, Doelands favoriete figuur. In de loop van het boek wordt de lezer duidelijk dat Doeland zeer gefascineerd is door afval. We komen er nooit vanaf, we kunnen niet zonder, alles produceert afval, want: “Leven leidt tot sterven leidt tot leven”.
In hoofdstuk 2 gaat Doeland nader in op uitsterven. Zij besteedt veel aandacht (net als in de volgende hoofdstukken) aan het gegeven dat mensen zich illusies maken: ze weten wel dat ze op de manier waarop ze nu leven gaan uitsterven, maar ze denken dat er een ‘tenzij’ is. Spoken roepen we op, nieuwe technologieën. Die spoken lijken ons te beschermen, maar dat doen ze dus juist niet. Leren uitsterven betekent dus die spoken negeren.
De groene droom, volgens Doeland gericht op de energietransitie, is zo’n illusie, want met de benodigde materialen voor zonnepanelen en windturbines vernietigen we nog meer. Dit “wordt nergens pijnlijker duidelijk dan in grootse projecten rond het delven van metalen en mineralen ten behoeve van de energietransitie naar een duurzame nieuwe wereld, waar helaas wel ecosystemen voor moeten wijken en de gezondheid van de plaatselijke bevolking voor moet worden opgeofferd.” “We kunnen het einde niet voorkomen.” Toch schrijft Doeland een paar regels verder over een andere uitkomst: “Het komt er, kortom, op aan de wereld zoals wij die kennen, waarvan we zo vrezen dat die zal eindigen, los te laten en zodoende een andere toekomst mogelijk te maken” (p. 36). Maar wat is die andere toekomst dan?
In hoofdstuk 4 komt een andere ‘gevaarlijke’ fantasie aan bod: circulaire economie, de opvatting dat men om het klimaat te redden moet streven naar het sluiten van kringlopen. Velen zijn bezig met kringloop landbouw en kringloop huizenbouw. Doeland vindt het voldoende om aan te geven dat circulair niet in de natuur bestaat, en dat er altijd resten over blijven. “En zo blijf je bezig met het dichten van een gat in een begroting met steeds meer gaten.” (p. 76).
De mensen die ik ken en bezig zijn met kringloop beseffen dat dit een ideaal is: kringlopen kunnen nooit gesloten worden, altijd zullen er lekken zijn. Net als andere idealen: vrijheid, democratie, rechten: altijd zul er je ernaar moeten werken. Doeland roept de tweede wet van de thermodynamica aan om die ‘gevaarlijke fantasie’ aan te vallen. Die wet schrijft voor dat alles ten slotte in afval, in entropie eindigt, dus kringloop van afval is een illusie. Maar heeft ze dan nog nooit gehoord dat evolutionair leven al miljarden jaren een voortdurende overwinning is van negentropie op entropie?
Betekent organisch leven niet (quantum) processen die niet tot chaos leiden, maar tot nieuwe ordeningen: is organisch leven niet de overwinning van negentropie op entropie? Aansluiten bij organisch leven betekent telkens weer pogen zoveel mogelijk kringlopen sluiten; dus een goed ideaal voor mens en planeet. Zouden de boeren die aan kringlooplandbouw doen, zoals Lenteland en Zonneheuvel, de huizenbouwers die kringloophuizen bouwen, dat niet weten? Zo dom zijn die toch niet? Ik hoor ze vaak klagen dat van alles weglekt; denk aan de noodzaak en de huidige onmogelijkheid om menselijke excrementen mee te nemen, om maar eens wat te noemen. En moeten die daar maar mee ophouden en maakt het niets uit: kringlooplandbouw of industriële landbouw?
En dan nog, richt de kritiek van Doeland zich niet eerder op de overdreven illusies die soms met kringloop worden gehuldigd dan op de sociale technologieën zelf die daarmee verbonden zijn? Dat de kringloop nooit sluitend te maken is, is toch geen argument tegen het streven naar het sluiten van kringlopen? Moet je zo radicaal die regeneratieve boeren en huizenbouwers afserveren? Moeten ze dan gewoon op de intensieve industriële toer gaan?

In hoofdstuk acht komen de uitsluitingseffecten van de huidige groene beweging aan de orde. Ook wordt opnieuw de staf gebroken over de circulaire economie en het recyclen van afval. “Liever dan afval als een probleem te zien, om maar een voorbeeld te noemen, dopen we het om tot grondstof. Hup, probleem weg, en we kunnen rustig verder produceren en consumeren.” (p. 135). Welke stroman wordt hier opgericht? Hup en rustig door produceren en consumeren?
Doeland stelt hier de figuur tegenover van de “voddenraper, die her en der wat spulletjes redt”, een figuur door Walter Benjamin uitgewerkt in de jaren dertig. “Zo stel ik me de toekomst van onze soort ook voor. In plaats van te leven alsof de bomen tot de hemel groeien en te denken dat er een totaaloplossing bestaat voor de ecologische crisis, zullen we tot ons einde in de ruïnes van het kapitalisme rondscharrelen en, net als voddenrapers, de restjes redden die we nog kunnen gebruiken.” (p.157)
Maar wat heeft die te maken met het eerder door haar geprezen model van de vertering (p. 79)? Alle levende wezens verteren iets, en bouwen iets op. Of elkaar, of hun omgeving; en vertering betekent ook vernieuwing door eten koken en eten delen. Waarom werkt ze dat model niet uit? Waarom komt dan later een heel ander model, dat van de voddenraper op? Waarom niet de maaltijdmaker, of het nu de schimmel is die een plantenwortel voedt, een plant die een dier of mens voedt of een mens die een dier of baby voedt? Dit soort metaforen, geïnspireerd door een filosofisch boek en niet door het leven, geven aan dat er nog veel ondoordachts in het boek zit.
Maar belangrijker is misschien haar voortdurende behoefte om steun te vinden bij filosofische auteurs, en daarmee een discussie af te sluiten in plaats van die te beginnen. Waarom diept ze in plaats daarvan niet bepaalde kwesties interdisciplinair uit? Veel van de activiteiten die Doeland aanhaalt ziet zij als ultieme laatste antwoorden, terwijl het in mijn ogen pogingen zijn te leren, stapjes, die ook verkeerd kunnen uitvallen en waar de betrokkenen rekening mee houden. Ik mis het concept leerproces.
Ze pakt twee benaderingen, circulaire economie en recycling, terecht heel stevig aan, maar houdt helaas geen rekening met varianten die tegen groene groei zijn, voor anders leven en het BBP (bruto binnenlands product) afwijzen. Stropoppen te over bij Doeland. Dus bij de bespreking van circulaire economie meent ze dat die juist het BBP (bruto binnenlands product) willen laten stijgen (p.76). Bij de bespreking van Jevons paradox (p. 77) noemt ze niet dat Japan bijvoorbeeld tot het gelukkigste land ter wereld behoort zonder economische groei, etc. De vele door haar aangehaalde filosofen bieden hier geen soelaas; de filosofische boekenkast is helaas te mager om een goede tijdsdiagnose te maken. Dat kan alleen door te luisteren naar de stemmen die hier ontbreken: de regeneratieve boeren en huizenbouwers, de bodemecologen, de donuteconomen, de dieren en de planten.
Het boek is eerder een pamflet dan een serieuze studie, eerder een hartenkreet met oneliners dan een diepgaande filosofische analyse, eerder een omgevallen boekenkast dan een verantwoording in termen van empirische en historische studies. Is het niet beter bij de analyse van de klimaatcatastrofe in de leer te gaan bij ecologen en mensen in het veld dan bij filosofen?
Lisa Doeland. Apocalypsofie. Over recycling, groene groei en andere gevaarlijke fantasieën. Baarn: Ten Have, 2023. 240 pag.