Tolerantie is een belangrijk onderdeel van de reputatie van Nederland. Maar de laatste jaren is hierover veel discussie geweest. Uit naam van tolerantie zijn nieuwkomers met hun tradities zowel verwelkomd als afgewezen. De een vindt migranten een verrijking van de Nederlandse cultuur, de ander vindt hun vaak conservatieve standpunten een bedreiging voor deze cultuur. Moslimmigranten namen in deze discussie een centrale plaats in.

Dit betekent dat er niet langer een gesloten front bestaat van vooruitstrevende krachten die geloven in een multiculturele samenleving, waarin gelovigen en niet-gelovigen, christenen en moslims, homo’s en hetero’s in vrede met elkaar samen kunnen leven. Toch is dat verlangen naar tolerantie en verdraagzaamheid niet verdwenen. Zeker niet bij mensen die vinden dat de verbindingen tussen mensen versterkt moeten worden en streven naar meer sociale cohesie in de samenleving.

De verwarring over tolerantie zie je terug bij een SIRE-spotje, waarin tolerantie wordt aanbevolen omdat het je perspectief kan verbreden en je in aanraking brengt met al het moois dat Nederland te bieden heeft: “Andere meningen, culturen, gewoonten – je staat er voor open. Dankzij tolerantie ontmoet je nieuwe mensen, zodat je nog eens iets anders eet, nieuwe rituelen ontdekt, een leuke hobby vindt en onverwachte ervaringen hebt.” Dan volgt een aantal folkloristische activiteiten waaraan een tolerant mens mee kan doen, van een islamitische feestmaaltijd tot een boerenfeest.

Ik heb drie bezwaren tegen deze goedbedoelde maar ondoordachte toepassing van deze deugd. Als je tolerantie zo benadert, minimaliseer je de verschillen tot oppervlakkige culturele manifestaties, die op het eerste gezicht uitdagend lijken, maar bij nader inzien waardevol en leuk blijken te zijn. Deze voorstelling van zaken is emblematisch voor het liberalisme, die een gemeenschap probeert te creëren door (religieuze) verschillen te reduceren tot beheersbare verschillen, zoals theoloog Kristin Deede Johnson zei. Zelfs als je bereid bent iets dieper te graven en de grote waarheden van de wereldreligies met respect benadert, hebben zij nog steeds de neiging om de dialoog te rechtvaardigen door te poneren dat zij in de basis hetzelfde geloven. Dat zie je zowel in de gemeenschappelijk brief uit 2007 A Common Word van moslimgeleerden aan de paus, als in de Remonstrantse reacties op dit document. De moeitevolle kant van tolerantie, het ‘verduren’ en ‘verdragen’ (de betekenis van de Latijnse oorsprong van het woord tolereren) van bijna onoverbrugbare verschillen is vrijwel geheel afwezig in deze benadering.

Hieraan gerelateerd is mijn tweede bezwaar dat tolerantie een eigen ideologie wordt, met zijn eigen wetten en bepalingen, met een groep volgelingen die weten wat zonde is en wie de overtreders zijn. De normen die horen bij deze vorm van tolerantie kunnen impliciet zijn; de volgelingen weten wie zij tolereren en wie zij afwijzen. De normen kunnen ook expliciet zijn: tolerantie is de deugd die hooggehouden wordt door verdraagzame mensen (zoals wijzelf), maar die ontbreekt bij kleingeestige mensen (de conservatieven, de orthodoxen, de fundamentalisten, de populisten). Een aantal remonstrantse reacties in Verdraagzaamheid in de global village lijken geschreven vanuit deze optiek: laten we samen optrekken met gelijkgezinde progressieve moslims (tegenover andere moslims). Maar je kunt je afvragen of verdraagzaamheid jegens gelijkgezinden anders is dan de verdraagzaamheid van fundamentalisten tegenover gelijkgezinden. In plaats van verschillen te overbruggen, versterkt deze benadering het groepsgevoel.

En dan het derde bezwaar: tolerantie kan zo de deugd worden van een elite. Remonstranten zijn natuurlijk een kleine minderheid, die baat heeft gehad bij de verdraagzaamheid van anderen. Maar zij is ook een bijzondere minderheid, met een geschiedenis geworteld in de volkskerk waarin de regenten een leidende rol speelden en waarin ruige en minder beschaafde stemmen zo mogelijk werden genegeerd. In het recente verleden hoor je de roep om tolerantie niet van laagopgeleiden of minder welgestelden, maar van mensen die daar bovenuit zijn gestegen.

Vanwege deze drie redenen wantrouw ik ‘tolerantie’ als principieel standpunt. Het moet niet geformuleerd worden als onwrikbaar principe, maar als ideaal in een context. De vraag is: Wanneer en hoe willen we tolerantie en wat is het doel? Tolerantie is altijd belangrijk geweest voor de Remonstrantse Broederschap en nu is het geplaatst in de context van de islam. Er zijn drie redenen om tolerant te zijn, die ik nu wil behandelen.

In de eerste plaats kun je tolerantie beoefenen om te streven naar een vreedzame samenleving. De Nederlandse Republiek was hiervan een goed voorbeeld, hoewel Benjamin Kaplan heeft laten zien dat deze vorm van tolerantie niet alleen in Nederland voorkwam. Het nastreven van vrede betekende toen niet alleen dat je elkaar niet vermoordde, maar dat je ook in staat moest zijn om handel te drijven en tijdens oorlogen aan dezelfde kant te vechten. Toch was er geen menging op het terrein van religie en familie. Deze benadering kwam deels voort uit behoedzaamheid, maar vereiste ook discipline om de ander niet aan te vallen of uit te dagen. Deze aanpak zou ook goed passen in het huidige Nederland, waar uitdagingen via sociale media aan de orde van de dag zijn. Wellicht is het nodig om terug te gaan naar deze tamelijk minimalistische definitie van tolerantie. We hoeven elkaar niet lief te hebben, maar we mogen elkaar niet uitdagen tot gevechten. Misschien is het niet nodig meer te doen dan Nederlanders deden in de 16e of 19e eeuw: ervoor zorgen dat de zaken niet uit de hand lopen.

In de tweede plaats kun je tolerant zijn door vrijheid te geven aan allen je leven naar eigen geweten vorm te geven. Deze vorm van tolerantie was zelfs sterk in het Nederland tijdens de religieuze oorlogen aan het einde van de zestiende eeuw, hoewel gewetensvrijheid toen zeker niet gelijk stond aan vrijheid van religie, laat staan juridische gelijkheid. Pas veel later, waarschijnlijk pas in de twintigste eeuw, ontwikkelde deze vorm van tolerantie zich tot principieel pluralisme, waarin aan alle nieuwkomers min of meer dezelfde kansen werden gegeven om hun leven vorm te geven in groepsverband. Het doel was niet om elkaar te omhelzen, maar om elkaar vrijheid te geven. Het was een erkenning van het bestaan van pijnlijke verschillen, die soms niet overbrugd kunnen worden. De de beste optie is dan ‘to agree to disagree’ en anderen dezelfde rechten en privileges te gunnen die je claimt voor jezelf. Deze visie op tolerantie is afgekalfd sinds de jaren zestig. Toch kun je nog steeds beweren dat institutioneel pluralisme de beste manier is om religieus pluralisme te behouden.

In de derde plaats kun je tolerantie benaderen als de wens elkaar te accepteren en lief te hebben. ‘We moeten leren elkaar lief te hebben, of we moeten sterven’, zei de Amerikaanse president Lyndon Johnson toen hij het kernwapenverdrag met Rusland in de jaren zestig verdedigde. Misschien staat er nu niet zoveel op het spel, maar sinds de Tweede Wereldoorlog is de noodzaak om elkaar de hand te reiken en begrip op te brengen voor mensen met andere overtuigingen sterker geworden. De opkomst van de global village – het besef dat onze wereld kleiner is geworden – creëert een positief momentum. We zouden nu beter dan ooit in staat moeten zijn om zowel onze gelijkheid als onze verschillen te waarderen. Maar ondanks succesverhalen is het liefhebben van elkaar een incompleet verhaal. Daarnaast leidt het tot een definitie van tolerantie die de verschillen niet op hun waarde schat en minimaliseert, zoals hierboven beschreven. Het suggereert dat er geen onoverkomelijke verschillen zijn, terwijl dat niet het geval is. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven ben ik sceptisch over deze vorm van tolerantie.

Moeten we daarom tevreden zijn met de eerste vormen van tolerantie, de minimalistische en de pluralistische? Er is veel te zeggen voor beide vormen. De Nederlandse samenleving zou er nu wellicht beter aan toe zijn als we volgens een of beide vormen hadden geleefd. Maar het leven met pijnlijke en soms onoverkomelijke verschillen heeft in de christelijke traditie niet het laatste woord, zoals Johnson reeds zei, hoewel het soms niet anders kan op deze wereld. Maar christenen hebben hoop als cruciale deugd. Een ding is zeker: vooruitgang op dit gebied vereist minder een gemeenschap die claimt tolerantie als deugd te waarderen, en meer gemeenschappen die tolerantie uitleven in de praktijk. Niet alleen met mensen die hun principes omhelzen, maar vooral met mensen die dat niet doen. Dat vereist ingeslepen discipline, vasthoudendheid en liefde. En dat is wellicht alleen mogelijk binnen een religieuze gemeenschap. Is de Remonstrantse Broederschap bereid om zo’n gemeenschap te zijn? Want de wereld heeft toch altijd behoefte aan een gemeenschap die de hoogste aspiraties van de verdraagzaamheid weet uit te dragen?

Klik hier voor een video-interview van Manuela Kalsky met James Kennedy elders op deze website.

James Kennedy

Professor of Modern Dutch History Universiteit Utrecht

Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.