De overheid neemt fundamenteel en consequent een andere houding aan inzake jodenhaat in vergelijking met de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog. Toen werd de joodse gemeenschap aan haar lot overgelaten, en zelfs met steun van het overheidsapparaat verwijderd uit de samenleving. Vandaag de dag zegt Amsterdam, uitgezonderd Denk en Bij1:
“Joden maken reeds vierhonderd jaar deel uit van de stad. De geschiedenis leert dat dit niet altijd vanzelfsprekend is geweest”.
Verdraagzaamheid wordt gezien als een gezamenlijk belang, een idee dat ook wel bekend staat als de kanarie in de kolenmijn: jodenhaat is een signaal dat er iets mis is met de samenleving. Politieke partijen zouden hun ideologische tegenstellingen moeten overstijgen, volgens het Joods Akkoord. Haken Denk en Bij1 misschien af omdat er sprake is van een joods akkoord?
De directe aanleiding voor het opstellen van dit akkoord was een incident bij HaCarmel. Eerder waren de ruiten van het koshere restaurant ingegooid uit solidariteit met de Palestijnen. Daarmee zitten we meteen in het hart van de discussie. Is hier sprake van antisemitisme of is het ‘gewoon’ vandalisme? Wanneer verandert kritiek op Israël in jodenhaat? Voor de een is de aanhoudende en selectieve verontwaardiging een teken aan de wand, voor de ander kan de kritiek op het verderfelijkste land ter wereld niet ver genoeg gaan.
De verdeeldheid keert terug in hoe men aankijkt tegen de door Amsterdam aanvaarde definitie van antisemitisme, die aanknoopt bij de Fundamental Rights Agency. De FRA definieert antisemitisme als: ‘Een bepaald beeld van joden dat zich kan uiten als haat tegen joden’. Een concreet voorbeeld is volgens de FRA: ‘Een volk zijn recht op zelfbeschikking ontnemen, bijvoorbeeld door te stellen dat het bestaan van Israël een racistische exercitie is’. Denk bekritiseert de Europese definitie omdat deze niet duidelijk zou aangeven welke kritiek op Israël nog geoorloofd is. Men spreekt zelfs van een aantasting van de vrije meningsuiting. Het criterium is echter volstrekt helder: wie vindt dat Israël niet mag bestaan, zegt impliciet of in sommige gevallen expliciet dat de joodse staat van de kaart mag of moet worden geveegd.
Het taboe op het ‘opheffen’ van de joodse ‘entiteit’ is betrekkelijk nieuw. In de vroege antiracismebeweging bestond er een vanzelfsprekend besef dat antisemitisme moest worden bestreden en veroordeeld. De oorlog was voor velen geen geschiedenis maar herinnering, links koesterde op grond van de Shoah lange tijd sympathie voor de joodse staat. Dat wil niet zeggen dat er in die jaren geen onderlinge verdeeldheid was. Ook de definitiestrijd is zo oud als de antiracismebeweging. In 1984 werd in Amsterdam de Princenhof Conferentie gehouden naar aanleiding van de moord op Kerwin Duinmeyer. De discussies waren fel en de gemoederen verhit. Onder de congresgangers heerste diepe verdeeldheid ten aanzien van de achterliggende verklaringen en de te volgen strategie. De conferentie ging de geschiedenis is als een demonstratie van verwarring. Een woordvoerder van een Marokkaanse belangenorganisatie verweet de gemeenteraden: ‘Jullie zijn allemaal racisten’, terwijl anderen juist naar voren brachten dat iedereen tot op zekere hoogte behept is met vooroordelen. Sommige Marokkaanse woordvoerders namen ook toen al het standpunt in dat Zionisme een synoniem was voor racisme. Autochtone Nederlanders stelden Zionisme gelijk aan het verfoeide imperialisme. Aan joodse zijde vroeg men zich ook toen al af: ‘Houdt het dan nooit op’? Hoe fel de kritiek op Israël ook was, het bestaan van Israël werd althans de facto geaccepteerd.
Gedurende een aantal jaren heb ik zelf bij een Anti Discriminatie Bureau gewerkt. Een landelijk netwerk van ADB’s streefde naar een professionele aanpak. Wanneer iemand een klacht indiende bij een van de meldpunten werd er bijvoorbeeld hoor en wederhoor toegepast. In veel gevallen kon zo worden voorkomen dat problemen rond discriminatie op de werkvloer of in het uitgaansleven, of bij etnische burenruzies, verder escaleerden. Vaak ontstond er een zeker begrip tussen de betrokken partijen. Meldingen van antisemitisme en moslimhaat werden met een gelijke urgentie behandeld, het werd als ongehoord beschouwd om zelfs maar te denken aan een hiërarchie van leed tussen joden en zwarten. Er bestond een breed gedragen standpunt, gebaseerd op een diep gevoeld besef, dat er nooit meer zoiets mocht gebeuren als de Holocaust. Niemand haalde het in zijn hoofd om te suggereren dat joden “verslaafd” waren aan antisemitisme. Ondanks alle visieverschillen overheerste het inzicht dat er een gedeelde strijd gevoerd moest worden tegen onderdrukking op basis van ras of geloof.
Het zou eigenlijk normaal moeten zijn, maar ik was diep geraakt door de aanwezigheid van de Marokkanen van Salaam Sjalom bij de jaarlijkse Auschwitz herdenking. Evenmin vanzelfsprekend is dat mijn joodse gemeente zich solidair verklaart als een moskee wordt besmeurd of bedreigd. Het gebeurt, tegen de stroom in.
Ben ik bang? Niet in de zin van een existentiële dreiging. Ik zie wekelijks als ik naar sjoel ga dat de overheid concrete maatregelen treft. Het is een tikje vervreemdend, maar je went eraan, politie en marechaussee voor de deur van een gebedshuis. Zorgwekkender is de niet-joodse kennis die plotseling gaat roepen dat joden erfelijk belast zijn met superioriteitsgevoelens. Ik heb het niet over een slip of the tongue of een onhandige uitspraak, maar over eeuwenoude stereotypen. Ik tref ze aan bij mensen die christelijk zijn opgevoed, maar nooit hebben gereflecteerd op het anti-judaïsme in de kerk, en bij seculieren voor wie iedere vorm van religie verdacht is. Daarnaast is er de ongerustheid in de joodse gemeenschap over het antisemitisme bij jonge Turken en Marokkanen. En natuurlijk: de haat is soms wederzijds. Des te meer reden is er om als joden en moslims samen de schouders eronder te zetten.
Wat ik mis in de discussie over dit Joods Akkoord en in de antisemitisme-discussie in het algemeen, is een reflectie op de begrippen. Sommige Joden en hun christelijk-zionistische sympathisanten stellen dat hun (linkse) dan wel allochtoonse tegenstanders vinden dat zij in hun vrijheid van meningsuiting worden beknot, omdat ze die vrijheid van meningsuiting willen gebruiken voor de ‘opheffing’ van Israël. Dat is in de zeer overgrote meerderheid van de gevallen niet waar: men wil de vrijheid om kritiek te uiten op het reëel bestaande zionisme, de dagelijksheid van de bezetting voor de Palestijnen, de dagelijkse mensenrechtenschendingen. Er zit iets onoprechts in de bewering dat Israëlcritici een essentialistische kritiek hebben en Israël van de kaart willen vegen. Het zou de dialoog enorm vooruit helpen als men dat niet langer zou doen. Het is ook een zwaktebod dat critici met zeer verstandige en goed gedocumenteerde kritiek op het handelen van Israël alleen met jodenhaat-verwijten tot zwijgen kunnen worden gebracht. Ja, er lopen rare kwibussen rond in de omgeving van de strijders tegen de bezetting, maar die lopen er ook rond in (christen-)zionistische kring.
Wat is nou het probleem ? Iedereen kan en mag de besturende organen van de staat Israel van alle kanten bekritiseren. Niemand wordt daarom vervolgd. Ook in Israel is er volop kritiek op regeringen, die van nu, die van voorheen en alvast op de volgende.
Ja, in Nederland kon bij de TV zuil VARA, iemand in DWDD ( ? ) , als kunstenaar aangeduid, zomaar beweren, dat de huidige premier minister “graag zo veel mogelijk Palestijns ( Arabische , B. Cremer ) kinderen wil doden / laten doden “. Nou dat liegt er niet om. Maar deze kunstenaar werd niet voor de rechtbank geciteerd wegens smaad of leugens verspreiding, want niemand deed aangifte. Toen dacht ik: tja het Am Jehoedi, het Joodse volk, heeft al duizenden jaren nog veel en veel ergere aantijgingen over zich heen gekregen, ze zijn dus ”afgehard” en weten zich sinds de Bravest Battle ( boektitel ), de moedigste strijd van de hele 2de wereldoorlog , de opstand van amper bewapende Joden, ook communistische, in het totaal van de aardbodem verdwenen ghetto van Warschau, weten zich te weren. En ik hoop, als niet Jood, dat ze dat ook zullen blijven doen, ook al krijgt Zahal , anders dan de vele militante Arabisch – islamitische groeperingen, altijd kritiek, omdat er in elke gewapende strijd aan beide kanten doden vallen.
Overigens werd ook anno 2000 , door een leerling ( 18 jaar ) van een R.K. middelbare school in Doetinchem, het Ludger College, gesist tegen een klasgenoot: “Vuile Jood, ik maak jouw dood”. Daarbij was de jongen niet eens joods, maar het verschil tussen joods en Jood is blijkbaar nog steeds niet duidelijk.
Het is een flauw stuk. ‘Migrantenpartijen’, ‘Denk en Bij1’. Maar er is verder alleen kritiek op het standpunt van Denk. Bij1 wordt meegezogen. Terwijl Bij1 een heldere veklaring heeft afgegeven: ze zijn tegen antisemitisme, maar hebben – net als Denk – moeite met de paragraaf kritiek op Israël. Ik heb trouwens sterke behoefte aan een moslimakkoord.
Vaste, lelijke opvattingen over Joden trof Dr. Reedijk aan (1) ‘bij mensen die christelijk zijn opgevoed’, en (2) ‘bij seculieren’. ‘Daarnaast’, schrijft zij ook nog, ‘is er de ongerustheid [ ] over het antisemitisme (3) bij jonge Turken en Marokkanen’. Nota bene: nummering van s.d.
‘In plaats van dat gladstrijkende: ‘Daarnaast’ had ik van Reedijk in geval (3) liever zoiets als ‘er nog bijkomend’ gelezen, want meer met de werkelijkheid strokend. Het antisemitisme in casus (3) is stereotyper, gewelddadiger, tribaler, en betreft bovendien een marginale aanwas (MA). Die laatste factor leidt makkelijk tot een verheviging van het antisemitisme, qua omvang en intensiteit.
MA is een economisch concept dat beschrijft hoe een gegeven totale produktie, door toevoeging van één eenheid van dat type produkt, zich (drastisch) kan wijzigen. Een theorie ook voor andere sub-wetenschappen goed bruikbaar.
Verder is Reedijk – schrijft zijzelf – eraan gewend dat haar gebedshuis (sjoel?) onder directe permanente van politie en marechaussee’ staat. Je gelooft je ogen niet! Haar verhaal begint op het verhaal van de Joodsche Raad, Nederland 1941 e.v. te lijken.
Maar goed, ze moet wel. Ze heeft ze zelf binnen gehaald.
Het lijkt me buitengewoon vervreemdend en vervelend om in je Godshuis te zitten bewaakt door lui met mitrailleurs. Maar het is niet zonder meer vanzelfsprekend om dat te vertalen naar ‘de moslims’ die geneigd zouden zijn aan te vallen. Maar ook moeilijk om dat niet te doen. Misschien een beetje simpel, maar ik heb de indruk dat de aanvallen die wel degelijk plaatsvinden – niet al te veel maar erg genoeg – ovet het algemeen niet door christenen, humanisten, hindoes of boeddhisten plaatsvinden, maar door moslims. En dat die aanvallen hoofdzakelijk betrekking hebben op de staat Israël en niet uit antisemitische gevoelens zoals die zich in het verleden in de christelijke wereld ontwikkelden. Zit ik er nu ver naast, laat het me dan weten.
Ik vraag me af of antisemitisme feitelijk iets tribaals is: haat tegen een sterke stam, net iets zoals de Hutu’s en de Tutsi’s. Of juist haat tegen het Volk van God. Ik heb het idee dat het begrip ergens in een vaag grensgebied rondzwerft, waardoor heel veel spraakverwarring blijft bestaan en onze voortdurend in een kringetje voortschrijdende inzichten niet tot een finale oplossing komen.