In een ander bericht las ik dat Noorse moslims op zaterdag 21 februari een menselijk schild hebben gevormd rondom de synagoge in Oslo. Ook hiervan is de achtergrond: solidariteit met andersgelovigen. En in ons eigen Amsterdam was afgelopen zaterdag een solidariteitswandeling van de synagoge op het JD Meijerplein naar de Al Kabir-moskee aan de Weesperzijde. Deze drie gebeurtenissen staan in schril contrast tot alle geluiden die we in de nasleep van de aanslagen in Parijs en Kopenhagen weer volop hebben kunnen horen: dat religie in het algemeen, en de islam in het bijzonder, een bron van geweld is. Islam is het ware geloof en iedereen die hier niet in meegaat is een ongelovige, die te vuur en te zwaard – of in onze tijd: met bommen en granaten – bestreden moet worden.
Iemand die veel heeft nagedacht over de verhouding tussen God en geweld is de bekende godsdiensthistorica Karen Armstrong. Vorige maand stond er een bijzonder goed bekeken interview met haar op deze site. Ze was ook op 18 januari te gast in het programma Buitenhof. Aanleiding van beide was het verschijnen van een nieuw boek van Karen, dat juist over de relatie tussen religiositeit en geweld gaat en door de Charlie Hebdo-aanslag een sinistere actualiteit heeft gekregen. Er is nogal wat kritiek op dat boek gekomen: zo zou ze vooral oud materiaal gerecycled hebben en wel érg duidelijk een agenda hebben – namelijk, aantonen dat religiositeit juist niet met geweld te maken heeft. Dat kan allemaal waar zijn. Maar ze zei in die Buitenhof-uitzending ieder geval één ding dat absoluut hout sneed: dat terrorisme in feite niets te maken heeft met geloof en alles met macht. En ik denk dat Karen daar een heel wezenlijk punt raakt.
Bij een nuchtere blik op de geschiedenis – of het nu de geschiedenis is van de islam of van mijn eigen christendom – valt op dat er pas sprake is van geweld in de naam van God als er ook sprake is van macht. Begin vierde eeuw na Christus nam de Romeinse keizer Constantijn het christendom aan, omdat hij er een instrument bij uitstek in zag om het Romeinse Rijk bij elkaar te houden. Bijna achthonderd jaar later trokken de Europese kruisvaarders op naar Jeruzalem, moordend, verkrachtend en brandschattend, onder de kreet ‘God wil het’. De echte motieven blijken echter veel meer te maken te hebben met de positie van het Byzantijnse Rijk in die dagen. Slechts korte tijd vóór de eerste Kruistocht, in 1054, had het schisma plaatsgevonden dat de Griekse kerk in het Oosten definitief scheidde van de Latijnse kerk in het Westen. Paus Urbanus II zag nu een kans om weer greep te krijgen op de Griekse kerk, en tegelijk zijn machtspositie tegenover de keizer van het Heilige Roomse Rijk te versterken. Een ruime eeuw later werd de vierde Kruistocht met beide handen aangegrepen door de rijke en machtige kooplieden van Venetië om een handelsmonopolie te vestigen op het oostelijk deel van de Middellandse Zee.
Bij de ‘religieuze’ terreur in onze 21e eeuw, zoals de aanslagen in Parijs, moet ik denken aan wat Maarten van Rossem daar in 2001 al over zei: terreur is het wapen van de machtelozen. Ik trek overigens sterk in twijfel of dit ook opgaat voor de kopstukken van allerlei terreurbewegingen. Daar gaat het, naar mijn inschatting, veel meer over juist het vergaren van macht in de verschillende machtsvacuüms die ontstaan zijn door de westerse inmenging in het Midden-Oosten en Centraal-Azië. Dat gebeurt echter door ‘voetsoldaten’ in te zetten voor het vuile terreurwerk, en die ‘voetsoldaten’ zijn doorgaans bij uitstek mensen die zich machteloos voelen. In ieder geval, linksom of rechtsom is er macht in het spel.
Staat de godsdienst van de ‘voetsoldaten’ er dan helemaal buiten? Dat is een vraag die ik niet met een eenvoudig ‘ja’ kan beantwoorden. Mijn ‘nee’ op deze vraag is echter al evenmin eenvoudig. Of iemand gevoelig is voor een oproep tot het gebruik van geweld heeft met veel factoren te maken. En daarbij is het wél waar, dat iemands religiositeit een krachtige factor is. Bij religiositeit gaat het om iets dat voor een gelovig mens de grond van haar of zijn bestaan is. Helemaal als dat een bedreigd bestaan is. Karl Marx schreef destijds de befaamde woorden: ‘Religie is de opium van het volk’. Deze woorden worden vaak aangehaald om aan te tonen dat Marx vijandig zou staan tegenover religiositeit, maar het ligt veel genuanceerder. De hele uitspraak is: “Religie is de zucht van het onderdrukte schepsel, het hart van een harteloze wereld, en de ziel van zielloze omstandigheden. Het is de opium van het volk.” Dan is het ook goed om te weten dat opium in die tijd nog niet in de eerste plaats een verslavende drug was, maar een pijnstiller. Opium hielp een patiënt met ondraaglijke pijn om de pijn te verdragen. Zo zag Marx de religiositeit van machteloze mensen: als een middel om de ondraaglijke pijn van de harteloze wereld uit te houden. En wat doe je dan, als zelfs dat middel je ontnomen dreigt te worden?
De vergelijking die Marx trekt kan ons helpen om te begrijpen waarom religiositeit een belangrijke rol kan spelen bij het rekruteren van ‘voetsoldaten’ voor terreurbewegingen. Daarbij is het essentieel om te bedenken dat religiositeit nooit los staat van de context waarin het leven van de gelovige zich afspeelt. De kreet ‘God wil het’ kon weerklank vinden bij de volksmassa’s in het middeleeuwse Europa – aan de eerste Kruistocht namen tienduizenden landloze boeren en andere armen deel – omdat diezelfde God hun troost was in troosteloze omstandigheden. Als die God bedreigd wordt door de ‘ongelovigen’ die zelfs Zijn heilige stad ingenomen hebben, dan trek je ten strijde. Zouden die Kruistocht-voetsoldaten stilgestaan hebben bij de machtshonger en machtsspelletjes van de paus en de andere hoge heren? Ongeveer evenveel als de ‘voetsoldaten’ van de moderne jihad stilstaan bij de machtshonger van de kopstukken van Al Qaida, IS en hun broodheren in 3en Saudi-Arabië, vermoed ik.
Terug naar de drie krantenberichten uit het begin. Juist in onze huidige context, waarin de religiositeit van mensen zonder macht – zoals zo vaak eerder in de geschiedenis – op cynische wijze wordt ingezet door mensen met machtshonger, geven die aan mij iets dat we heel hard nodig hebben: hoop. Noem mij naïef, maar ik ben ervan overtuigd dat deze gelovigen het ware gezicht van islam en jodendom laten zien. Niet verbonden met machtshonger of juist machteloosheid, maar met het geloof in die éne God. Die God die in de joodse Tenach oproept tot gerechtigheid en trouw, die in de christelijke Evangeliën oproept om aan anderen te doen wat je wilt dat ze aan jou doen, en wiens barmhartigheid wordt bezongen aan het begin van iedere soera in de islamitische Koran. Geloof in gerechtigheid, trouw, vreedzame wederkerigheid, barmhartigheid: dát is het ware geloof.
De zaken in perspectief geplaatst, Dank Heleen Ransijn!