Hoffelijkheid revisited, so what?

Sjoerd komt met zijn fiets het podium op en begint zich uitgebreid te verontschuldigen aan het publiek. Hij hoopt dat we niet geërgerd zullen worden door hem, dat we ons niet zullen storen aan de lichaamsgeur of houding van onze buurman, dat we ons niet zullen ergeren aan het commentaar dat mensen in de zaal op Sjoerd geven en aan het commentaar dat weer op dit commentaar geleverd wordt, dat we niet… Nou ja, gewoon, dat we ons niet ergeren en als dat toch zo is, “sorry daarvoor”.

Daarna vertelt hij ons over een onderzoek dat hij deed op een dag in november. Op die dag maakte hij een lijst van alle mensen die hij kent en rangschikte die op hun mate van hoffelijkheid. Bovenaan kwamen de aller hoffelijkste, de meest genuanceerde en de meest behulpzame mensen te staan en onderaan de mensen die hieraan een totaal gebrek lijden. Sjoerd kijkt vol voldoening naar deze lijst, maar o jee, hij ligt zelf op nummer 6. Dat is wel erg hoog. Om van jezelf nou te zeggen dat je zelf zo genuanceerd, behulpzaam en hoffelijk bent… Dat mag niet! De lijst moet herzien worden. Betere criteria moeten toegepast worden. En dan blijkt: Sjoerd staat op nummer 1. Nummer 1! Ja, dat moet nu toch echt wel kloppen, want de criteria kloppen. Nummer 1, echt waar, NUMMER 1.

Vol van zijn eigen hoffelijkheid gaat hij zich heel hoffelijk gedragen. Maar elke keer wordt zijn hoffelijkheid afgestraft. Hij wordt uitgescholden, geslagen, uitgespuugd. Verwonderlijk? Nee, verre van. Ik kon zijn hoffelijkheid niet uitstaan. Zoveel eigendunk, zoveel hoogmoed. Ik werd er misselijk van.

Sjoerd wordt uiteindelijk ook misselijk van zichzelf. Het spel slaat om. Hij observeert een zekere Gustav die volkomen altruïstisch is. Toen zijn vrouw een andere lover kreeg, nodigde hij die lover bij hem thuis uit en ging zelf in een stacaravan wonen. Toen hij een illegaal opving, nam hij ook de vrienden van die illegaal in zijn huis en ging zelf in de daklozenopvang slapen. Toen hij een kat voor de tram zag lopen, redde hij de kat maar verloor daarbij wel zijn beide benen. In eerste instantie is Sjoerd onder de indruk van deze man, maar als Gustav in het ziekenhuis ligt, veracht hij hem. Hij laat Gustav exploderen en laat mensen over hem heen kotsen. Nee, liever is hij dan toch de exhibitionist.

De paradox van de hoffelijkheid

Als het applaus is weggestorven, is het woord aan Paul van Tongeren. Paul van Tongeren is emeritus hoogleraar in de wijsgerige ethiek. Allereerst stelt hij vast dat de stelling van Sjoerd Meijer is dat ‘wie hoffelijk is, de deksel op zijn neus krijgt. Wanneer dit vaak genoeg gebeurt, barst de hoffelijke persoon uit zijn vel en scheldt hij zelf de ander verrot. Conclusie: het is beter om niet al te hoffelijk te zijn’. Dat klinkt tegenstrijdig: we willen hoffelijk zijn en tegelijkertijd eigenlijk niet. “Is dit een probleem van deze tijd?” vraagt Paul van Tongeren zich af.

Op de voor hem kenmerkende gestructureerde manier onderzoekt hij de hoffelijkheid. Allereerst is daar het probleem dat als we zelf hoffelijk zijn, anderen onze hoffelijkheid vaak opvatten als bemoeizucht, zoals Sjoerd liet zien. Maar het is niet mogelijk om ons tegen die verkeerde interpretatie te verweren, want dan zouden we zelf niet meer hoffelijk zijn.

Nietzsche komt met een oplossing voor dit probleem: dring je eigen interpretatie van hoffelijkheid op aan de ander. Zo voorkom je die verkeerde interpretatie. Maar deze oplossing past niet bij onze cultuur. Want wij willen hoffelijk zijn, maar het is niet hoffelijk om jezelf hoog op de schaal van hoffelijkheid te plaatsen.

Valse bescheidenheid

Onze cultuur die valse bescheidenheid verafschuwt, is een product van de Romantiek. In de Romantiek ontstond het idee dat ‘beschaving’ betekent dat we wat van mensen af moeten schaven om hen mooier te maken. Dat het daarom goed is om jezelf helemaal bloot te geven. Hoffelijkheid hoort echter bij een andere cultuur. Het hoort bij een cultuur die morele kwaliteit weet te waarderen, waar morele zelfvoldaanheid geaccepteerd wordt en waar je jezelf niet helemaal bloot hoeft te geven.

Vervolgens kijkt Paul van Tongeren nader naar de hoffelijkheid en onderscheidt hij twee kanten aan de hoffelijkheid. Enerzijds stelt hij dat zij ons beschermt tegen verruwing en slordigheid. Als we ons hoffelijk gedragen, hanteren we vormen die de sociale situatie ordenen en daardoor de situatie veiliger maken, omdat we gedrag kunnen voorspelbaar. Anderzijds heeft hoffelijkheid het gevaar in zich dat we ons onecht gaan gedragen, omdat we ons verbergen achter de vorm.

Het is de kunst om tussen deze twee kanten het midden te vinden: een vormelijkheid die ons niet overheerst. Ware hoffelijkheid heeft dus een zeker relativisme in zich. Het engageert zich aan de vorm, maar weet tegelijkertijd dat die vorm relatief is. Het is belangrijk om het bestek volgens een bepaald systeem neer te leggen, en tegelijkertijd weet je dat die volgorde betrekkelijk is, dat het ook anders kan.

Zo komt Paul van Tongeren tot de conclusie dat hoffelijkheid 1) het vormgeven van de omgang met anderen is, 2) het een kunst is die geniet van zijn eigen succes en 3) dat het een kunst is die zich bindt aan vormen zonder vast te zitten aan die vormen.

Exhibitionisme versus hoffelijkheid

Maar hoe komt het dat hoffelijkheid vandaag de dag zo problematisch is geworden? Van Tongeren wijdt dit aan ons verlangen om authentiek te willen zijn en in het bijzonder aan het feit dat we die authenticiteit willen tonen. Door te streven naar de erkenning van onze eigenheid, ons unieke ‘ik’, zijn we allemaal een beetje exhibitionistisch geworden. Maar daardoor vernietigen we onszelf, want dit unieke ik wordt aangevallen en uiteindelijk blijkt dat we op dat intieme niveau allemaal aan elkaar gelijk zijn.

De eigenheid blijft alleen bewaard als je het intieme intiem houdt, als je dit verbergt. Beschaving is niet het afschaven en het openbaren, maar het bedekken van onze eigenheid. Hoffelijkheid is eerbied voor jezelf aannemen door een ruimte voor jezelf te creëren waarin je veilig bent. Door de sociale vormen weet je hoe er gehandeld zal worden. Daardoor kun je je vrij en op je gemak voelen. Je hoeft je dan niet druk te maken over hoe anderen je zien, of bang te zijn dat anderen je zullen uitschelden of uitkotsen.

Sjoerd Meijer liet in zijn voorstelling de twee uitersten zien van hoffelijkheid: volkomen altruïsme en exhibitionisme. Beiden uitersten kunnen geen hoffelijkheid genoemd worden, zoals Sjoerd zelf concludeert. Maar dankzij Paul van Tongeren is de paradox van de hoffelijkheid ontrafeld. Het was daardoor een vermakelijke en interessante avond waarmee Radboud Reflects ons aanzet om wat hoffelijker met elkaar om te gaan.

Tanja van Hummel

Tanja van Hummel

Filosoof en Schrijfcoach

Tanja van Hummel is filosoof en schrijfcoach. Tijdens haar filosofiestudie aan de Radboud Universiteit ontdekte zij een voorliefde voor …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.