De diensten tijdens de zogenaamde Hoge Feestdagen in het najaar zijn het meest bijzonder. Vanzelfsprekend religieus gezien maar ook muzikaal. Joden vieren dan het begin van het nieuwe Joodse jaar met een terugblik op het afgelopen jaar en er wordt ook vooruit gekeken. Het is de periode van inkeer met overdenkingen plus excuses aan de medemens en de Allerhoogste over wat fout ging en beter moet.
De rillingen lopen niet zelden over mijn rug als ik de liederen hoor en zelf meezing tijdens de diensten in die bijzondere periode van het jaar. Awinoe, Malkenoe (Onze Vader, onze Koning) is heel speciaal net als Kol Nidree (Onze geloften). Maar het meest indrukwekkend vind ik toch Oenetana tokef. Het gaat over de vraag hoe er door de Allerhoogste wordt besloten over ons. Hoe zal het gaan in het komende jaar: wie zal blijven leven en wie zal sterven?
Het is eigenlijk een gedicht uit de Middeleeuwen toen brandstapels nog heel gewoon waren in dit deel van de wereld en Joden met de regelmaat van de klok werden vervolgd en gedood. Of in het minst slechte geval uit landen werden gezet, zoals in 1290 uit Engeland en in 1394 uit Frankrijk. Dood en verderf aangericht door de kruistochten lagen nog vers in het geheugen. Toen werden, rond 1100, hele Joodse gemeenschappen in en rond het Rijndal uitgeroeid voordat de Kruisridders op weg gingen naar Jeruzalem om daar gedreven verder te gaan met het ombrengen van Joden en moslims. Jeruzalem moest immers ‘bevrijd’ worden.
Onderaan een link naar een magistrale uitvoering van Oenetana tokef op muziek van Louis Lewandowsky, de grote Berlijnse componist voor synagogale muziek.
Voor een column als deze is verwijzen naar favoriete religieuze muziek niet zo geslaagd want er hoort een plaatje bij de tekst. Nu ga ik niet alleen naar de synagoge, ik zie ook musea van binnen. Ik ben gek op fotorealisme in de schilderkunst. Vooral kleur spreekt me aan. Colourfield painting, daarvoor kan je me wakker maken. Iedereen die regelmatig in het Stedelijk Museum in Amsterdam kwam, kent Who is afraid of Red, Yellow and Blue gemaakt in 1967 door Barnett Newman. In Amsterdam hing nummer III van de serie die Newman maakte onder deze titel. Het schilderij kreeg grote bekendheid nadat het in 1986 was toegetakeld door een kunstvandaal met een stanleymes. De kostbare restauratie werd niet goed uitgevoerd wat leidde tot langdurige juridische procedures. Ook in Berlijn werd trouwens een variant in de reeks Who is afraid of Red, Yellow and Blue vernield.
Waarom houd ik van Who is afraid of Red, Yellow and Blue? Het heeft er niks mee te maken dat Newman Joods was. Totaal niet relevant. Komt het omdat het niet-figuratief is? Immers, Joden kennen een verbod op het maken van afbeeldingen. Ook dat is niet interessant. Er zijn heel veel Joodse kunstenaars geweest die volop afbeeldingen hebben gemaakt. Neem Chagall die voortdurend bezig was met het schilderen van mensen en dieren. Hij heeft ook uitgesproken Joodse kunst gemaakt geïnspireerd op de Tora, de Joodse bijbel. Beroemd zijn de gebrandschilderde ramen met de twaalf stammen die te zien zijn in de synagoge van het Hadassa Ziekenhuis in Jeruzalem. Een duidelijk voorbeeld van de manier waarop Joden omgaan met het verbod tot het maken van afbeeldingen: zolang je ze maar niet aanbidt!
Vanwaar nu mijn voorliefde voor dit schilderij van Newman? Hij bouwt voort op werk van Mondriaan maar geeft er een nieuwe draai aan die past in zijn tijd. Precies zoals het liberale Jodendom op zoek is naar eeuwige traditie en zich indien nodig aanpast aan de huidige tijd. Wat me ook treft is dat Newman weliswaar één kleur zeer dominant heeft gemaakt maar links en rechts andere kleuren erbij heeft geschilderd die de hoofdkleur nog dieper maken. Net zoals een samenleving meer diepgang kan krijgen als de dominante cultuur ruimte laat voor minderheden. Met elkaar geeft dat een mooi kleurenpalet. Maar dan moeten gewelddadige types niet de kans grijpen om alles te vernielen.