Haar functie werd die van militaire gids die alle dienstplichtigen een 8-daagse rondleiding door Jeruzalem moet geven. “De 8-daagse rondleiding is een verplicht onderdeel van de dienstplicht. Het leger legt grote nadruk op kennis van onze geschiedenis en cultuur. We moeten immers weten waarvoor we vechten als de oorlog uitbreekt.” “Of,” aarzelt ze even, “als we zelf weer een oorlog initiëren.”

“Het was de beste positie die je in het leger kon hebben. In ieder geval hoefde ik niet ‘het veld’ op. Ik hoefde niet te vechten. Toch was ik meer dan doodongelukkig. Ik geloof niet in oorlog. Ik geloof niet in bewapening. We waren kinderen, wij allemaal. Op je achttiende moet je vrij zijn, voorzichtig je eerste stappen in het grote leven zetten, maar in plaats daarvan worden we collectief gehersenspoeld, moeten we allemaal leren hetzelfde te zijn, hetzelfde te denken, hetzelfde te reageren op de vijand, die altijd en overal op ons loert.”

Na een jaar vertrok ze. Dat is niet zomaar iets. Ontduiking of weigering van de dienstplicht in Israël is een enorme schande en staat gelijk aan fundamentele ondankbaarheid.

Zo reageert Karl (45), de officiële gids van het Ministerie van Toerisme, geprikkeld als ik hem in grove lijnen het verhaal van Smadar uit de doeken doe. “Wie de dienstplicht ontloopt is gek. Simpelweg gek.”
“Ze kwam anders heel normaal over hoor.”
“Seriemoordenaars ogen meestal ook normaal. Echt, je kan haar naar een psychiater meenemen en hij zal je vertellen dat ze gek is. Hij zal haar medicijnen voorschrijven en haar op laten nemen in een inrichting. De dienstplicht is het minste wat we voor ons land kunnen doen, voor onze vaders en moeders, onze ooms en broers, die ons altijd hebben beschermd. Het is ondenkbaar.”

Ook de anderen die ik over haar verhaal vertel reageren gechoqueerd. “Ondenkbaar.”
“Nee, wie?”
“Ik ken niemand die dat doet.”

Maar de meest gehoorde reactie, gewoon van mijn meiden en jongens van mijn eigen leeftijd, was toch deze: “Wat vreselijk voor haar ouders!”
Smadar’s ouders hadden het er inderdaad moeilijk mee. “Mijn vader was een hooggeplaatste generaal in het leger. Hij voelde zich verraden en schaamde zich voor mij. Hij was bang dat zijn vrienden hem verantwoordelijk zouden houden voor het falen van zijn dochter. Maar hij zag dat ik diep en diep ongelukkig was. Mijn moeder steunde me direct. Ook zij vond het niet makkelijk, maar ze vond het nog moeilijker om te zien wat het leger met mij deed. Overigens speelde er ook een andere angst mee, mijn ouders waren bang voor mijn juridische vervolging. Ik zou niet meer kunnen studeren. Het heeft enorme gevolgen als je de dienstplicht ontloopt, of vroegtijdig afbreekt.”

Smadar ging echter niet studeren. Ze begon aan een clownsacademie. En niet zomaar een.
Voor Smadar is clown zijn een identiteit op zich. Herhaaldelijk spreekt ze in termen van “wij clowns geloven” en “wij clowns denken”. Ze is verbonden met een netwerk van clowns over de hele wereld en neemt haar identiteit zeer serieus. “Clowns overbruggen, brengen samen, vormen van een lach een traan. Nergens is dat meer nodig dan hier. Natuurlijk wilde ik mijn land dienen, graag zelfs, maar ik geloof dat het leger voor mij niet de juiste manier was om dat te doen.”

Smadar werd cliniclown op de kinderafdeling van het Tel Aviv Ziekenhuis. Het is niet zomaar een kinderpoli, maar de leukemie-afdeling waar Palestijnse kinderen uit Gaza worden behandeld die in de smalle strook wat zuidelijker dan partystad Tel Aviv door allerlei tekorten en gebrekkige ziekenhuizen niet de nodige medische zorg kunnen ontvangen.

Terwijl de Palestijnse kinderenafdeling door veel Israëliërs als voorbeeld wordt genoemd van positieve Israëlische zorg en betrokkenheid is Smadar een stuk kritischer. “De enige reden waarom de kinderen hier moeten worden behandeld, is omdat Gaza voortdurend hermetisch wordt afgesloten en daardoor de meest basale levensbehoeften en medische voorzieningen ontbreken. Anders dan veel Israëliërs denken betaalt Israël helemaal niet voor de behandeling voor deze kinderen. Dat doet Fatah! Israël verdient dus aan de bezetting.”

“Wat de artsen en verplegers voor deze kinderen doen is echt fantastisch. Ze zetten alle etnische of religieuze verschillen opzij en vechten voor deze kinderen. Overigens werken er niet alleen joods-Israëlische artsen op de afdeling, we hebben ook veel Arabisch-Israëlische artsen en die behandelen de joodse kinderen met net zoveel zorg en liefde. Maar de situatie waarin deze kinderen verkeren is vreselijk.”

Droevig staart ze naar haar handen. Dan priemt ze boos met een vinger in de lucht. “De kinderen mogen één volwassene meenemen, één! Dat is dus meestal een grootouder, want de ouders moeten bij de anderen kinderen blijven. Die grootouder mag nergens heen. Het ziekenhuis is zijn gevangenis. Hij mag niet heen en weer reizen, dus mist z’n familie vaak vreselijk. De kinderen krijgen hun ouders niet te zien.”

Veel kinderen zijn getraumatiseerd. “Sommige kinderen weigeren hun ouders te spreken, ze begrijpen niet waarom hun mamma niet komt kijken. Ze voelen zich verlaten en verwaarloosd. Hoe moet je hen uitleggen dat hun ouders wel willen komen, maar niet mogen? Dat de harten van die moeders ook breken aan de andere kant van de Skype-verbinding of telefoonlijn?”

Ze is lang stil. Dan pakt ze abrupt haar mobieltje en laat een foto van haar met een klein jongetje in een blauwig ziekenhuis-pyjamaatje zien. Hij heeft een groot kaal hoofd en zijn huid is wat gelig. Maar zijn heldere grote ogen schitteren terwijl hij een slanke vrolijke clown stevig vastpakt. “Dit ben ik met Ibrahim. Hij was anderhalf jaar oud toen hij naar het ziekenhuis kwam. Nu is hij twee jaar en een paar maanden. Hij weet niet meer wie zijn moeder is en spreekt meer Hebreeuws dan Arabisch. Ibrahim groeit op in het ziekenhuis. Hij weet zich nauwelijks iets van thuis te herinneren. Alle artsen zijn dol op hem. Ik zou hem dolgraag willen adopteren. Hij is als mijn zoon. Mijn leven. Ik heb lang niet meer willen leven, maar ik leef voor hem. Hem te zien lachen, daar in dat grote witte ziekenhuisbed, is het mooiste wat er is.”

Ibrahim wordt vergezeld door zijn opa. “Laatst kwam hij op me af. ‘Ik begrijp het niet,’ zei hij. ‘Ik leef hier nu al meer dan een half jaar met jullie. Jullie zorgen voor mijn kleinkind zoals nog nooit iemand voor hem gezorgd heeft. En het enige wat ik denk is waarom nou toch die oorlog? Waarom nou toch die haat? We zijn toch broeders?’ En de oude man begon te huilen.”

Smadar heeft een toneelstuk geschreven. In dit stuk komen twee clowns op bezoek bij een Hamas-leider en worden ze dronken. In hun vrolijke overmoed tekenen ze een vredesverdrag. De volgende dag staat iedereen met een kater op en kijken ze verbijsterd naar het papier. Ze zijn blij, maar dan komen er ordes van hogerhand. Generaals en politici bemoeien zich er tegenaan. Het verdrag wordt verscheurd en iedereen begint weer met vechten. “Onze bestuurders willen geen vrede. Dit land leeft van oorlog, onze samenleving leeft van oorlog, onze economie is gebaseerd op oorlog, er bestaat hier geen vrede behalve… in het hart van een clown.”

Mounir C.T. Samuel

Publicist en auteur

Mounir Samuel, voorheen bekend als Monique Samuel, is politicoloog, opiniemaker, publicist en auteur van Egyptisch-Nederlandse afkomst.
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.