Zwangere mensen zijn subversief. Ook al gebeurt het de hele tijd – iedereen en z’n moeder is geboren, zelfs god is geboren – toch zijn zwangere mensen ontwrichtend. In een wereld van enkelingen en individuen is daar iemand die een meervoud begint te worden.

Iemand om voor op te staan in de tram. Iemand die de wereld in zich draagt. Iemand in wie zich iets volstrekt alledaags voltrekt dat tegelijk onmogelijk is. Zeker bij een eerste kind. Een weg banen waar geen weg was: baren is een heel heftige vorm van doorbreken. Iets doen dat niet werkelijk kan –

Om van enkeling meervoud te worden is een geleidelijk proces. Het is eigenlijk niet te zeggen wanneer het begint, en ook niet wanneer het stopt. Als de baby geboren is? Bregje Hofstede schrijft over het moment dat de baby geboren is, maar ook nog aan haar vastzit. En daarna is er misschien de borstvoeding en nog zoveel andere manieren waarop het kind deel van je uitmaakt. En dat blijft altijd een beetje.

Want de moeder van de hoofdpersoon uit Oersoep heeft een punt: een kind baren is de zwaarste slag die je je Zelf kunt toebrengen.

In verwachting zijn kun je niet alleen letterlijk zijn, maar ook figuurlijk: in de zin dat er iets in jou ontstaat dat jezelf overstijgt. Dat maakt nog sterker zichtbaar en voelbaar wat toch al zo was: we bestaat niet op ons eentje. Ons lichaam is niet een eenzaam omhulsel dat ons afsluit van anderen, ook al voelt het soms zo. Ons lichaam verbindt ons met anderen, is een poort die ons naar andere werkelijkheden kan brengen. In ons bestaan anderen (die er ooit waren, die er nog zullen zijn, die er nooit waren), en wij bestaan in anderen.

Oersoep, het boek waar de tweede lezing uit komt, is een lijfelijk boek. Het gaat over seks, lust, rugby, over gloeien, scheuren, schrobben, over liefde die je verzwelgen kan, over baren als een heel pijnlijke en wezenlijke vorm van opengaan.

Er is zoveel dat ongezegd blijft voor, bij en na het baren, en als het over seksualiteit (en vrouwen) gaat. De eerlijke en onverbloemde taal van Oersoep vond ik bevrijdend. Ik had wel in een leesclubje willen zitten waar dit boek gelezen werd. En dan zou ik graag willen dat Maria ook in dat leesclubje zat.

Maria werd het archetype van de ongevaarlijke vrouw, breng al uw bekommernissen maar naar haar. Ze is er voor iedereen. Heel anders dan de gulzige hoofdpersoon van Oersoep. Zeker niet rauw, geen rugby, geen lust. Maria kreeg pas betekenis toen ze moeder werd, dankjewel dat je omkeek naar ‘uw dienares in haar lage staat’. Betekenis lijkt ze ook enkel te hebben als degene die het kind droeg en baarde. Maria kreeg geen rol van betekenis als opvoeder, als profeet, laat staan als een zelfstandig persoon, iemand die al een leven had toen er een engel opdook.

WhatsApp Image 2023-12-15 at 12.45.06
De lezing uit Oersoep van Bregje Hofstede

Er groeiden allerlei laagjes rond het verhaal allerlei laagjes. Romantische, nostalgische en knusse laagjes. Om Maria: ze werd een maagd, zelf onbevlekt ontvangen – alles om haarzelf en het kindje zo ver als mogelijk af te plaatsen van het modderige aardse. Het verhaal is zoveel zelf ook.

Natuurlijk waren Jozef en Maria onderworpen aan de grillen van de Romeinse keizer, Augustus. Het had gekund, die volkstelling, de gang naar Bethlehem, dat er geen plaats was, herders in het veld.

Dat het verhaal zo verteld wordt is niet zodat wij kunnen denken: ach, die arme drommels, gelukkig zitten wij veilig rond de Kerstboom. Het is omdat het leven zo is voor heel veel mensen: onzeker, opgejaagd, onvrij. Het is het rauwe, wezenlijke van het verhaal dat gauw overstemd wordt onder valse Kerstromantiek.

‘Wat ik vooral probeer, is om een wereld áchter die werkelijkheid te scheppen. Dat is waarom ik het schrijven nodig heb: om betekenis te hameren uit de feiten van een heel gewoon leven, dat het mijne is. Het blijft mijn vorm van zingeving’, zei Bregje Hofstede ergens.

Ook de rauwe kant van dit verhaal voor Maria. Rondom vrouwen, baren, seksualiteit zijn veel stiltes, rondom seksualiteit, lust en Maria heerst een wel heel diepe stilte.

We kennen Maria als een heel jong meisje dat ‘zomaar’ zwanger werd. Waar die zwangerschap vandaan komt, is een stilte in de tekst, een vraag. Een stilte die God opvult. Maar zoals meestal wanneer God een stilte vult, blijft de vraag staan: wat is er gebeurd met haar? Wat heeft Maria meegemaakt?

Bij mij blijft het bezoekje van de engel Gabriel telkens steken in mijn keel: stelt hij wel een vraag? Kon ze ook nee zeggen?

Er is op de achtergrond van dit verhaal de dreiging die uitging van de Romeinse bezetting van Judea en Galilea. Daar hoort in iedere situatie van geweld en oorlog ook de dreiging van seksueel geweld bij – zoals we nu op allerlei plekken om ons heen zien.

Yousef AlKhouri, een theoloog uit Gaza, sprak hier in de Dominicus in Amsterdam op eerste Advent bij de wake voor Gaza. Hij zei: God is niet hier, God never left Gaza, God is under the rubble, ‘God is bij wie bedolven zijn onder brokstukken en puin’.

Dat lijkt me de enige zinnige manier om over God te spreken. Het is misschien niet zozeer dat Maria is uitverkoren, het is eerder dat zij een van velen is die weet hoe het is als je niet meetelt, die geweld hebben ervaren.

Maria was geen blozende zwangere vrouw. Dietrich Bonhoeffer preekte op derde Advent 1933 over het Magnificat. Vanuit Londen. Bonhoeffer zou predikant worden in Berlijn, maar toen eerder dat jaar de racistische en antisemitische Ariërparagraaf werd ingevoerd, besloot de kerk daarin mee te gaan. Alleen Ariërs mochten nog in de kerk werken. In die kerk wilde Bonhoeffer niet dienen. Hij schreef: ik voelde dat ik deel uitmaakte van de radicale oppositie. De Duitse gemeente uit Londen deed een beroep op hem en zo kwam hij – het zou tijdelijk zijn – daar terecht.

Het lied van Maria is het oudste Adventslied. Het is de meest gepassioneerde, wilde, zelfs revolutionaire Adventshymne die ooit is gezongen. Dit is geen zachtaardige, lieve, dromerige Maria die we soms op schilderijen zien. Dit lied heeft niets van het zoete, nostalgische van onze Kerstliederen. Het is een krachtig, onverbiddelijk lied over het omverwerpen van tronen en de vernedering van de machthebbers, over de macht van God en de machteloosheid van mensen. Het is het geluid van de profetische vrouwen van het Oude Testament.

Fragment uit de prreek van Dietrich Bonhoeffer op derde Advent 1933

Advent is voor Bonhoeffer verzet.

Inderdaad is Maria gemodelleerd naar vrouwen uit de Hebreeuwse bijbel. Maria wordt ‘Gezegend onder de vrouwen’ genoemd, net als twee andere vrouwen, Jaël en Judith.

U weet wel, Judith. Ze trad op, wil het verhaal, toen de Assyriërs de Israëlieten belegerden. Judith doet alsof ze overloopt naar het kamp van de Assyriërs, verleidt hun legerleider Holofernes, maar de wilde nacht waar Holofernes op hoopt, materialiseert zch niet. In plaats daarvan hakt Judith zijn hoofd eraf.

In de dagen van Jaël, zegt Richteren, dreigden de Israëlieten in handen te vallen van het leger van Sisera. Sisera gaat na een verloren veldslag de tent van Jael binnen – een dreigend moment in de tekst. Maar wat je als lezer vreest, gebeurt niet, het is andersom: Jael slaat een tentpin door het hoofd van Sisera.

Judith en Yaël zijn vrouwen die machtige en gewelddadige mannen verleiden en korte metten met hen maken. Het is niet toevallig denk ik dat in beide verhalen verleiding een rol speelt, en de suggestie van seksualiteit die niet geheel vrijwillig is, of zelfs gewelddadig.

Judith en Jael worden gezegend onder de vrouwen genoemd om hun verzet tegen de heersende machten.

Natuurlijk is het Magnificat subversief. Het roept de val uit van de heersende orde. Het is een lied van verzet en omkering.

Natuurlijk willen we deze wereld anders, natuurlijk willen juist degenen dat van wie de ogen zijn gewend aan het duister.

Maria zingt: ‘de vernederden zullen verhoogd worden.’ Maria is een van hen, degenen die wegvallen in de stiltes, degenen voor wie Kerst niet romantisch en gezellig is, degenen zonder veilige plek om te bevallen, zonder requiem als ze sterven.

Degenen die weliswaar in verwachting zijn, maar de bodem waarin wat zij verwachten zou kunnen groeien, is met brokstukken bedolven.

Advent is een tijd om je ogen te laten wennen aan het duister. Niet weg te kijken. Het duister dat er is, op zoveel plekken en ook in onszelf. Alleen als je ogen gewend zijn, zie je kleine lichtpuntjes. Advent is een tijd waarin we doen wat zoveel andere mensen ook en toch al doen: zoeken naar tekenen van hoop, om niet in wanhoop en woede ten onder te gaan.

Tot slot iets over iemand die ook poorten opende, van woord vlees maakt en weer woord. Er zijn verschillende Palestijnse dichters voorbij gekomen de afgelopen weken. Sta me toe er nog een toe te voegen: Rifaat Alareer, een mens die de kracht van verwachting kende, ook als die ogenschijnlijk enkel uit woorden bestond.

Gaza is toch al onontkoombaar aanwezig, ook vanmorgen. Al was het maar vanwege 50.000 Gazaanse vrouwen die in verwachting zijn.

Rifaat doceerde Engelse literatuur aan de Islamitische universiteit in Gaza en was dichter. In een opname van een van zijn colleges vroeg hij aan zijn studenten wie er in Jeruzalem was geweest. Drie van hen staken een hand op. Maar allemaal hielden ze van de stad, die ze kenden uit gedichten en uit verhalen. Dankzij hun vermogen te verwachten.

Rifat legde hen uit hoe fundamenteel dat vermogen is: dat je verbinding kunt maken met een plek waar je niet heen kunt. Dat het een manier is om jezelf te bevrijden van de blokkade, om Jeruzalem toegankelijk te maken. Het opent een poort.

Rifaat Alareer werd gedood op donderdag 7 december.

Dit was zijn laatste gedicht, dat hij een paar dagen voor zijn dood schreef:

Als ik moet sterven
moet jij blijven leven
om mijn verhaal te vertellen
om mijn spullen te verkopen
om een stuk stof
en wat touwtjes te kopen
(zorg ervoor dat ze wit en lang zijn)
zodat een kind, ergens in Gaza,
terwijl hij de hemel in de ogen kijkt,
en wacht op zijn vader die in een vuurzee vertrok –
en van niemand afscheid nam
zelfs niet van zijn eigen vlees
zelfs niet van zichzelf –
de vlieger ziet, mijn vlieger, die jij hebt
gemaakt,
daarboven
en voor een moment denkt dat er een engel is
die liefde terugbrengt
als ik moet sterven
laat het hoop brengen
laat het een verhaal zijn…

Rifaat Alareer (zijn laatste gedicht)
Janneke Stegeman

Janneke Stegeman

Theoloog

Janneke Stegeman is theoloog en docent bij Emoena, een opleidingsprogramma voor interlevensbeschouwelijke samenwerking en dialoog aan de …
Profiel-pagina
Al één reactie — praat mee.