Butler is een Amerikaans filosoof, die grote invloed heeft gehad op het denken en schrijven over gender en identiteit. Butler is ook bekend als politiek activist, voor wie taal een cruciale rol speelt in sociale verhoudingen. Het boek werd voor het eerst gepubliceerd in 2009, maar heeft niets aan actualiteit verloren. De introductie gaat uitvoerig in op de oorlog in Gaza, en zou – afgezien van de aantallen slachtoffers – ook nu geschreven kunnen zijn.
Stop. Deze zin, die ik zonet zonder veel nadenken op papier zette, is een voorbeeld van de ‘framing’ waar Butler over schrijft. Het frame is hier de achteloze normalisatie: niks nieuws aan de hand. Meer slachtoffers, that’s all. Wat zegt zo’n beeld? En wat wordt weggelaten? Het gaat Butler niet om een moralistisch oordeel, of om censuur van wat niet gezegd mag worden. Als filosoof ontleedt zij de maatschappelijke betekenis van woorden en beelden: hun gebruik is niet neutraal, maar bestendigt bepaalde (machts)verhoudingen, of bekritiseert deze juist. Dit gaat verder dan officiële propaganda, hoewel framing daar onmisbaar is.
Beelden trekken ons de oorlog in. Frames worden zo onderdeel van de oorlogvoering, volgens Butler. Het frame is vaak letterlijk het beeldkader van de cameraman of drone, maar ook figuurlijk: het kader van de verhalen die (niet) verteld worden. Social media staan vol met beelden van First-Person View (FPV) drones: je kijkt vanuit de drone mee hoe granaten op tanks worden gegooid of hoe soldaten wegrennen. Regelmatig halen dergelijke beelden de journaals. Wat is het effect? De beelden hebben veel weg van een FPV-schietspel, niet echt dus. De korreligheid van het beeldmateriaal vergroot de mentale afstand. De filmpjes vertellen een spannend verhaal. Zelfs het beeld van een eenzame soldaat die aan de drone boven zijn hoofd smeekt niet gedood te worden, past daarin: het appelleert aan het machtsgevoel van de kijker. Precies om deze reden verspreidde het Israëlische leger beelden vanuit een drone die naar Hamas-leider Sinwar keek vlak voor zijn dood.
Wat we nooit te zien krijgen zijn beelden van verwondingen, van weggeschoten ledematen, van verminkte mensen. Te gruwelijk? Wie bepaalt dat? Na de Eerste Wereldoorlog waren op straat de oorlogsinvaliden zeer zichtbaar. Er verscheen een fotoboek met afbeeldingen van mensen met de meest verschrikkelijke verminkingen. Het zal niet weinig bijgedragen hebben aan de algemene anti-oorlogsstemming in de jaren twintig. Miljoenen Europeanen tekenden petities die afschuw over oorlogsvoorbereidingen uitspraken en opriepen tot ontwapening.
Wat we ook weinig te zien en te horen krijgen zijn beelden en verhalen uit Rusland. Het repressieve regime is daar debet aan – maar is dat de enige factor? Is er wel de bereidheid het lijden aan Russische zijde onder ogen te komen? Of wordt het lijden weggemoffeld achter statistieken (1000 slachtoffers per dag) en benamingen als gehaktmolen? Per slot: zo hebben de Russen toch altijd gevochten, eindeloze opoffering van soldaten, niets nieuws eigenlijk. Frame.
Onderscheid tussen mensen
De ondertitel van Butlers boek is: When is life grievable? Met voorbeelden uit de oorlog in Gaza analyseert hij hoe frames onderscheid maken tussen het ene en het andere leven: om wie rouw je en om wie niet? Door te spreken over menselijke schilden die gedood worden en over slachtoffers als ‘nevenschade’, en door iedereen Hamasstrijder te noemen (terwijl Hamas een belangrijke civiele tak heeft), wordt het lijden van Palestijnen minder belangrijk gemaakt.
Momenteel zien we alleen nog dood en verwoesting in Gaza. Ook dat is een afstompend frame: de individualiteit en levenskracht van mensen verdwijnt in de ellende. Er is alleen nog een naamloos volk. Om anti-oorlogspolitiek te kunnen ontwikkelen moeten we begrijpen hoe framing werkt, zegt Butler. Framing maakt onderscheid tussen mensenlevens: het ene leven telt méér dan het andere. Feitelijk wordt alleen het leven van de ene groep waargenomen, en wordt de andere groep gereduceerd tot lichamen die doel of instrument van de oorlog zijn; hun leven wordt hun ontzegd voordat ze gedood worden, dus tellen ze niet mee.
We kunnen proberen, zegt Butler, om dood toe te wijzen aan anderen, en leven voor onszelf te reserveren, maar dan vergeten we dat levens met elkaar verbonden zijn, en dat hieruit verplichtingen voortvloeien. Het besef dat leven, ook het onze, per definitie ‘precair’ is – dat wil zeggen: kwetsbaar en vol onzekerheid – kan een basis zijn om wederzijdse afhankelijkheid en verbondenheid te herkennen. Er is een kans dat er aan de rand van het frame een spoor zichtbaar wordt van levens van andere mensen; dat we ervaren dat ons eigen leven niet minder kwetsbaar is dan hun leven.
Soms wordt dat bewerkstelligd door de eindeloze herhaling van beelden, waarbij het frame als het ware uit zichzelf losbreekt. Butler noemt de beelden van mensonterende situaties in de Abu Ghraib gevangenis in Irak als voorbeeld: opeens waren de beelden voorpaginanieuws, en zetten een verandering in gang (tegelijk roept een dergelijk gebruik van fotografie allerlei vragen op, waar Butler op in gaat, maar die ik hier niet kan behandelen).
Buiten beeld
Butler werkt precariteit als centraal gegeven verder uit tot een kritische politieke beschouwing. Kwetsbaarheid (‘precariousness’) hoort bij het leven, zegt die. Alleen in de fantasie, in het bijzonder militaire fantasieën, kan onkwetsbaarheid bestaan. Maar precariteit – het feitelijk overgeleverd zijn aan een wankel bestaan – is het gevolg van sociale omstandigheden waar de politiek een grote invloed op heeft. Met andere woorden: precariteit is geen natuurgegeven. Allemaal hebben we voedsel, onderdak, zorg en onderwijs nodig.
De condities om leven te ondersteunen en in stand te houden moeten steeds vernieuwd worden. We zijn het verplicht, en het is een taak van de politiek, om die condities zo goed mogelijk te laten zijn, voor iedereen. Maar ongelijkheid wordt gecreëerd en in stand gehouden door framing. De ene groep is beschermwaardig, de andere niet. Framing (of het nu gaat om foto’s, retoriek of politieke verklaringen) deelt ervaringen selectief op in stukken: een deel telt mee, een ander deel niet. Framing is daarmee essentieel voor oorlogvoering. Militair geweld beoogt de kwetsbaarheid van de ander te maximaliseren, en die van de eigen groep te minimaliseren.
Ook bij ander overheidsoptreden wordt door frames verschil gemaakt in de beschermwaardigheid van groepen. De zogeheten ‘oorlog tegen de Islam’ is een voorbeeld. De Tweede Kamer nam een motie aan waarin gepleit werd voor onderzoek naar culturele en religieuze opvattingen van Nederlanders met een migratieachtergrond. Pas door maatschappelijke protesten realiseerden sommige politici zich dat hier een stigmatiserend onderscheid werd gemaakt tussen bevolkingsgroepen – framing dus. Ik denk ook aan de manier waarop in Nederland wordt omgegaan met arbeidsmigranten en ongedocumenteerden. Instanties houden hen letterlijk buiten beeld of sturen mensen weg omdat ze geen vast adres hebben.
Dit artikel is afkomstig uit Vredesspiraal, ledenblad van vereniging Kerk en Vrede. Lees meer over Frames of War van Judith Butler.