Januari is een lege maand, zeker na Driekoningen. Vaak is het windstil, niets beweegt, een ieder is aan het bijkomen van het ingeperkte feestgedruis van december, van een onverwachte familieruzie rond een actueel thema of juist van het beleven van het mysterie van deze dagen. Het is stil, wij zijn ook stil. Waarom? Wachten we of er iets gebeurt? Dit zijn de 12 heilige nachten en dagen, de dagen waarop vroeger, in Germaanse tijden, het wiel, dus al het werk stilstond om de komst van de zon, het nieuwe jaar niet te verstoren. Oud- en nieuwjaar werden nog niet gevierd. Die twaalf nachten voorafgaand aan wat nu zes januari heet waren een tijd van bezinning, van terug- en vooruitzien. Dromen in die periode konden voorspellend zijn.

Januari lijkt ook een eindeloze maand, de lente is nog ver weg en nu met onze warme winters zonder ijs(pret) is het vaak een eindeloos wachten, waarop? Op lentemaanden ver weg? Op het nieuwe dat met dit net begonnen jaar zou komen? Soms wordt het aaneengesloten grijs boven ons plotseling doorbroken met het licht van een bibberende zon, als een belofte voor veel later.
Toch is er een begin, nu, in januari. Aarzelend, met wat hoop en verwachting, opgedaan aan het innerlijke licht van december, gaan wij weer op weg, in de wetenschap dat we zullen struikelen, maar ook weer opstaan, met hulp van elkaar.
Is een begin
nog iets dat komen kan
of is ’t
voor je ’t weet
verleden tijd?
Is licht
terwijl het nog steeds sneeuwt
een ademloos wachten op de lentezon
of is ’t
nieuwe kans op groei?
Is leven
iets dat toekomst is,
verzekering voor later,
voelen van gemis,
of is ’t
staande in het nu
samen komen tot verwondering? (FD)