Dit gegeven is symptomatisch voor de manier waarop links Nederland, in ieder geval de mainstream daarbinnen, omgaat met deze thematiek. Links kun je van oudsher opvatten op tweeërlei vlak: niet alleen op cultureel en religieus vlak tussen liberalen en conservatieven zoals in de negentiende eeuw gebruikelijk was, maar ook sociaaleconomisch. In die verbrede definitie van wat ‘links’ is, vallen meer traditioneel gerichte liberalen zoals die van de Liberale Unie van vroeger en de VVD van nu, af. Terwijl in cultureel opzicht meer vooruitstrevende groeperingen als de Vrijzinnig Democratische Bond van vroeger (in 1946 opgegaan in de PvdA) en D66 tegenwoordig wel bij links horen.

Daarnaast liep in de twintigste eeuw een deel van de aanhang van de traditionele confessionele partijen eeuw over naar links, meestal op individuele basis – een proces dat in de roerige jaren zestig in een stroomversnelling kwam. Het grootste deel daarvan kwam uiteindelijk terecht in partijen als PvdA, D66 en GroenLinks. Dit brede mainstream links bestaat weliswaar nog, maar lijkt sinds de neoliberale revolutie dermate verwaterd dat het zichzelf afvraagt of het nog wel politieke relevantie en bestaansrecht heeft.

Die twijfel weerspiegelt hoezeer links aan politieke vergeetachtigheid lijdt. Niet alleen op politiek vlak, maar over een veel breder front, van klassenstrijd tot religieuze twisten en culturele kloven. Vooral in die laatste categorie lijkt de vergeetachtigheid bijna chronisch. De vraag dringt zich op of het hier niet gaat om stelselmatig verdringen. De breuk met het verleden in de jaren zestig was in Nederland zo breed en omvattend dat het veel weg had van een aardverschuiving. Een verschuiving over de volle breedte: sociaaleconomisch, op het vlak van sociale emancipatie (Nederland was vóór de sixties uitzonderlijk gezagsgetrouw en gedwee, zeker in vergelijking met België en Frankrijk) en op cultureel en religieus gebied in de manier waarop in de brave jaren vijftig nog nauwgezet in de typisch Nederlandse verzuilde pas gelopen werd.

Een aardverschuiving die vaak als heel ingrijpend ervaren werd. Denk aan een Hollandse emigrant die bijvoorbeeld naar Canada vertrok, en die na zo’n vijftien jaar na de sixties in het vaderland terugkeerde en het toen moeilijk vond iets van het nieuwe leven te begrijpen. Dat onbegrip gold met name de achterliggende sociaal-culturele codes. Die codes waren in de verte nog wel geworteld in het verleden, maar inmiddels zo verschoven dat ze niet langer op die manier herkend werden, en daardoor ook niet goed duidelijk gemaakt konden worden aan buitenstaanders en nieuwkomers.

Tegelijk dacht én denkt men in het linkse, o zo verlichte Nederland van na de jaren zestig, nog steeds zijn eigen culturele en religieuze wortels glorieus overstegen te zijn, maar blijkt men in de praktijk steeds weer even ongemerkt en onwetend als gemakzuchtig terug te vallen op sociale codes en bijbehorende mentaal-culturele attitudes uit een eigen metafysisch gekleurd, nog vaak maar heel recent afgezworen verleden.

kerk600

Vervreemding is hier het trefwoord bij uitstek, een vervreemding ten opzichte van het eigen mentale landschap, een vervreemding die de vereiste zelfanalyse bij ‘autochtone’ Nederlanders lange tijd danig in de weg zat en vaak helaas nog steeds zit. Pas het afgelopen decennium begint het besef van die vervreemding eindelijk door te dringen, stukje bij beetje en met horten en stoten. En dat besef kon alleen op gang komen dankzij de confrontatie met emigrantengemeenschappen die zich vanuit hun eigen culturele, familiale en religieuze achtergrond niet langer meer lieten en laten wegdrukken door de dominante witte assimilatie-obsessie.

Wat begon met de zwarte verzetsbewegingen van het inmiddels legendarische Kick Out Zwarte Piet en overlopend in Black Lives Matter waaiert nu steeds verder uit en heeft er nu toe geleid dat ook de islamitische gemeenschap zich beduidend assertiever opstelt en daarbij islamofobie nadrukkelijker dan ooit op de politieke agenda zet. En dat laatste tot grote schrik van mainstream wit links…

Een kleine geschiedenis van kerk, staat en islamofobie

Sopraan: “En [wil ons] voor de gruwelijke moord
van de Turk en de paus, voor hun godslasteringen
hun geraas en getier, vaderlijk behoeden”.
Allen: “Verhoor ons, lieve God!”

De klaagzang die hier klinkt is afkomstig van de grote Duitse hervormer Maarten Luther uit de eerste helft van de zestiende eeuw, toen Midden-Europa bedreigd werd door oprukkende legers. Nu kon niet langer volstaan worden met de bestrijding van de paus als ‘innerlijke turk’ – een soort theologische vijfde kolonne dus –, maar moest het christelijke avondland verdedigd worden tegen de islamitische vijand. Daarbij lag in zijn betoog de nadruk op het verdedigingsaspect – bij een al te offensieve krijgspolitiek zou hij immers te zeer in strijd komen met zijn leer van de twee koninkrijken waarin voor de kerk geen rol weggelegd is om zelf oorlog te voeren. Van een nieuwe kruistocht kon dus al helemaal geen sprake zijn.

Een kleine twee eeuwen later viel de componist Bach in een cantate terug op de tekst [zie boven] van deze Lutherse litanie als onderdeel van een reeds bestaande tekst die al eerder door zijn muzikale vakbroeder Telemann was gebruikt. Van enige serieuze bedreiging van Turkse zijde was toen overigens al geruime tijd geen sprake meer. In 1683 was het laatste Turkse beleg voor Wenen glorieus afgeslagen. Dat beleg was een grootscheepse onderneming geweest, indertijd financieel mede mogelijk gemaakt door crediteuren uit het even calvinistische als door kapitaalaccumulatie geobsedeerde Holland voor wie juist de spreuk “Liever Turks dan Paaps” op het lijf geschreven was.

Pikant detail in dit verband is dat de video-opname van de uitvoering van Bachs cantate waarnaar ik verwijs in de herfst van 2019 plaatsvond in de Grote Kerk van Maassluis (of all places) – de geboortekerk van de grote neocalvinist Abraham Kuyper, in de late negentiende eeuw de grondvester van de Anti-Revolutionaire Partij. Deze Kuyper was allesbehalve een stereotype islamhater laat staan papenhater. Zijn haat betrof juist vóór alles de verfoeilijke godloze beginselen van de Franse Revolutie, zijn ‘antithese’ was gericht tegen ‘links’ in de volle breedte – van oud-liberaal tot sociaaldemocratisch.

In dit kader was hij niet te beroerd om zonder veel omhaal gemene zaak te maken met Herman Schaepman, de voorman van de Rooms-Katholieke Staatspartij. Eén van de voor hen beiden favoriete strijdpunten was de totstandkoming van door de staat betaald christelijk onderwijs. Dat kwam er aan het eind van de Eerste Wereldoorlog in ruil voor het algemeen kiesrecht als concessie aan links. En het is die zogeheten “vrijheid van onderwijs”, vastgelegd in artikel 23 van de grondwet, waar Nederlandse moslims in Nederland zo’n honderd jaar later dankbaar gebruik van proberen te maken met de oprichting van een eigen levensbeschouwelijke zuil.

Het onderwijspolitieke dilemma

In hun pogingen in die richting vinden Nederlandse moslims ineens zo ongeveer heel Nederland op hun weg – de tegenwind komt van zowel van linkse als van christelijk-confessionele partijen. Vooral bij links is de weerstand groot. Voelde men zich eindelijk verlost van de School met den Bijbel en de aparte roomse scholen voor meisjes en jongens, komen nu die moslims met hun streven naar onderwijs in de eigen zuil op de proppen.

Maar is de vrijheid van onderwijs wel zo verwerpelijk? Is dat bijzonder onderwijs in de loop de twintigste eeuw juist ook in linkse kringen juist niet steeds geliefder geworden, alle ontkerstening ten spijt? Denk in dit verband alleen maar aan het vernieuwingsonderwijs als Montessori en Vrije School, reuze in zwang in progressief linkse milieus. En ook het christelijk onderwijs lijkt meer dan ooit te bloeien. De traditionele christelijke scholen hebben inmiddels resoluut hun felste protestantse of roomse veren weten af te schudden, en met dusdanig succes dat ze vaak pluriforme leerlingenbestanden hebben. Slechts één derde van ons onderwijs is nog openbaar.

Er zijn ook minder gunstige effecten op het gebied van sociale gelijkheid en sociale emancipatie. Het belemmert kinderen uit de lage sociale klassen in hun schoolcarrière en trekt de kinderen van rijkere en beter opgeleide ouders voor. Het onderwijspolitieke dilemma is hier levensgroot, maar wordt in linkse kringen doorgaans zelden als zodanig ervaren. “Hoe de nodige sociale doorstroming in ons onderwijs te bevorderen zonder dat dit ten koste gaat van de culturele en religieuze diversiteit?” zou hier de centrale vraag moeten zijn.

De oplossing moet niet worden gezocht door bijzonder onderwijs nodeloos te frustreren, zeker niet bijzonder onderwijs voor en door een sterk achtergestelde gestigmatiseerde religieuze gemeenschap als de islamitische. Zulk onderwijs verdient eerder een zekere voorkeursbehandeling zolang een onbevangen, onbevooroordeelde en faire behandeling van onderwerpen op cultureel en religieus gebied onvoldoende in het gangbare Nederlandse onderwijs gegarandeerd kan worden. Illustratief op dit vlak is de gebeurtenis in november 2020 op het christelijke Visser ’t Hooft Lyceum in Leiden waar leerlingen in een godsdienstles suggestieve en tendentieuze vragen over de islam moesten beantwoorden.

Leiden86
Visser ’t Hooft Lyceum in Leiden Beeld door: Wikimedia Commons

De gebeurtenis in Leiden staat natuurlijk niet op zichzelf en vindt zijn oorsprong in welbewust opgezette islamofobisch politieke manoeuvres van over de grens, vanuit het Frankrijk van president Emmanuel Macron. Juist toen de tweede golf van de Corona-pandemie in een stroomversnelling kwam, lanceerde Macron zijn plannen om tal van islamitische organisaties verregaand aan banden te leggen in een wet tegen zogeheten ‘separatisme’. Twee weken later, direct na de dramatische moord op een geschiedenisleraar door een Tjetsjeense islamist, zag hij zijn kans schoon die plannen versneld, verbreed en radicaler dan aanvankelijk gepresenteerd, door te drukken.

Macron hoopte daarmee zijn ‘natuurlijke’ maar steeds verder slinkende aanhang te herstellen. De moord op de geschiedenisleraar Paty kwam voor hem precies op het juiste moment. Het is een even gewetenloze als levensgevaarlijke politiek die Frankrijk en de Fransen vroeg of laat in een nog diepere crisis kan storten.

Een paar weken later waaide de kwestie over naar onze Bataafse slikken en zompen. Het begon met een incident op het Rotterdamse Emmaus College waar een leraar geschiedenis moest onderduiken naar aanleiding van het behandelen van een anti-islam-spotprent. En als reactie op verontwaardiging daarover was er het initiatief voor een petitie vanuit islamitische kring om het beledigen van de profeet strafbaar te stellen. De furie die daarop vanuit wit Nederland ontstak was buitengemeen fel en reikte tot heel diep in de banken van de Tweede Kamer, waar die arme Farid Azarkan van DENK alle denkbare fiolen van toorn over zich uitgestort kreeg. Schril, vilein, vals klonken die – als de al even schelle als onheilspellende Lutherse litanie in eerder genoemde cantate BWV 18 waarin de diepe angst en afkeer voor Paus en Turk doorklinken. Vooral die steeds herhaalde penetrante noot in de sopraanpartij gaat hier door merg en been – Bach op zijn aller venijnigst – de passage doet zeker niet  onder voor diens van haat vervulde “Sind Blitze sind Donner” uit de Mattheüspassion.

FaridAzarkan2017
Farid Azarkan Beeld door: Wikimedia Commons

De witte toorn was overigens Kamerbreed, met een extra eervolle vermelding voor het venijn van CDA-Kamerlid Madeleine van Toorenburg. En links huilde al even hard mee, de PvdA voorop. Dat was ook wel te verwachten – in het late voorjaar had de Kamer zich nog op sleeptouw laten nemen met de organisatie van de weinig zinvolle bliksemenquête naar ‘ongewenste beïnvloeding’ [van islamitische godsdienstoefeningen] vanuit zogeheten ‘onvrije’ landen. En het jaar daarvóór hadden de Amsterdamse GroenLinks-burgemeester Femke Halsema en haar PvdA-onderwijswethouder Marjolein Moorman zich als sneue loopmeisjes van de AIVD laten gebruiken in het conflict met het islamitische Cornelius Haga Lyceum. Ach, zie hier de Werdegang van een progressief en o zo seculier links Nederland dat zich zo graag wil laten voorstaan op zijn vrijzinnige voortreffelijkheid, maar daarbij in de kwestie van de scheiding tussen kerk en staat al te gemakkelijk aanleunt tegen het even kale als fobische laïcisme-concept van Franse makelij.

‘Neutraliteit’ in de publieke sfeer is in dat concept het uitgangspunt, conform de officiële staatsdoctrine zoals die in de eerste fase van de Derde Republiek gestalte kreeg. Dat was de fase van vóór de Eerste Wereldoorlog, na de Dreyfuss-affaire in 1905. Op cultureel-religieus gebied wilde men een koene daad stellen door te breken met het in 1801 door Napoleon overeengekomen concordaat met de paus en een nieuwe wet op de scheiding van kerk en staat.

Die wet was het product van een uiting van een door complotdenken geplaagd anticlericalisme, ingegeven door een obsessieve angst voor de Rooms Katholieke Kerk waar de steile Pius X zojuist de scepter had overgenomen. Een vrees die heel diepe wortels had in de in religieus opzicht zeer beklemmende periode van het Ancien Régime, de tijd van vóór de Franse Revolutie dus, met de herroeping in 1685 van het relatief zeer religie-tolerante Edict van Nantes uit 1598 als dieptepunt.

Zo kwam hier aan het prille begin van de twintigste eeuw in Frankrijk dus de scheiding van kerk en staat tot stand, een scheiding die in Frankrijk in de praktijk meer en meer is uitgedraaid op een nodeloos scherpe scheiding van godsdienst en openbaar leven. Daarmee is in de loop van de tijd de vrijheid van godsdienst meer en meer lelijk in het verdomhoekje terecht gekomen. Inmiddels is hier na ruim vier decennia extra versnelde ontkerstening de grote boeman natuurlijk allang niet meer Rome, maar de islam: van Vaticanofobie tot islamofobie. Een beschamend démasqué van xenofobie voor een Frankrijk dat altijd prat ging op zijn ‘universalisme’. Een land dat inmiddels meer dan rijp is voor een Zesde Republiek.

Hoe anders is dat alles in Europese landen waar in tegenstelling tot Frankrijk dankzij de Reformatie al vijfhonderd jaar geen sprake meer is van een oppermachtig rooms-katholicisme. Nederland bijvoorbeeld, waar de revolutionairen van de Bataafse Republiek [1795-1806] juist de vrijheid van godsdienst mede daardoor altijd wél nadrukkelijk in het vaandel hebben gedragen. Het geflirt met met die – typisch Franse – karikaturaal anti-clericale interpretatie van de scheiding tussen kerk en staat die in ons land de laatste jaren her en der in de mode is geraakt is eigenlijk zeer on-Nederlands. Het zou geen kwaad kunnen als Nederland  – en dan met name links Nederland – zich op dit vlak eindelijk iets meer zou gaan verdiepen in de eigen geschiedenis.

Intussen gaat de uitsluiting en discriminatie van moslims en moslima’s onverminderd door. Onverminderd? Met dit grote verschil dat deze gemeenschap zich inmiddels niet langer meer zonder protest en verzet laat wegdrukken. Mainstream wit links is nu aan zet, om – om te beginnen – de moslim nu eindelijk eens werkelijk te zien stáán, niet als een of ander rolmodel of sociaaleconomisch, cultureel-religieus of politiek karakter, maar als mens van vlees en bloed!

Steven van Schuppen

Steven van Schuppen

Onderzoeker en publicist

Steven van Schuppen woont in Den Haag, is onderzoeker en publicist op het gebied van landschap, geschiedenis, mentaliteit en ruimtelijke …
Profiel-pagina
Al één reactie — praat mee.