In het Algemeen Dagblad van 19 mei 2017 deelde de Amsterdamse korpschef Pieter-Jaap Aalbersberg mee dat de korpsleiding overweegt om het dragen van hoofddoeken niet langer te verbieden bij politieagenten. Op deze manier hoopt de Amsterdamse politie meer (vrouwelijke) agenten te trekken met een niet-Nederlandse achtergrond.[1] Aalbersberg wees er daarbij op dat in andere westerse landen, zoals de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Ierland en Canada, het dragen van een hoofddoek door vrouwelijke agenten is toegestaan. Ook daar is de reden vaak dat men de diversiteit van het politiekorps wil vergroten.

Diversiteit en hoofddoeken

Op 13 juli 2011 vaardigde het ministerie van Veiligheid en Justitie (kabinet Rutte I) in overleg met het werkveld de Gedragscode Lifestyle-neutraliteit uit, waarin een en ander meer werd geformaliseerd.[2] In de code staat dat de Nederlandse politie een “gezag uitstralende, neutrale en veilige houding” moet hebben. Daarom moeten agenten volgens de code wegens hun “bijzondere positie” afstand nemen van:

  1. Zichtbare uiting(en) van (levens)overtuiging; religie; politieke overtuiging; geaardheid;beweging, vereniging of andere vorm van lifestyle, die afbreuk doet aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de politiefunctie;
  2. Zichtbare accessoires die op enige wijze voor de politieambtenaar letsel kunnen
    opleveren;
  3. Zichtbare tatoeages, zichtbare piercings of andere zichtbare opzichtige
    lichaamsversieringen;
  4. Uitzonderlijke haardracht en/of haarkleur.

Zoals gebruikelijk bij het thema ‘religie’, leidde het voornemen van de Amsterdamse politie tot een hevige discussie in de pers en de sociale media. Omdat bij dit onderwerp verschillende zaken meespelen, neem ik hier iets meer ruimte dan op Twitter mogelijk is, om zo een aantal dingen op een rij te zetten.

Hieronder zet ik op een rij welke argumenten voor het voorstel pleiten, wat ertegenin wordt gebracht en hoeveel hout dat snijdt. Ik concludeer dat de principiële argumenten tegen hoofddoeken in het politiekorps weinig voorstellen, maar dat het om praktische redenen verstandiger is om er niet aan te beginnen.

Inperking van grondrecht

Volgens de Grondwet (Art. 6) heeft elke Nederlander het recht “zijn godsdienst of
levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet”. [4] Dit houdt ook in dat mensen hun religie mogen laten zien in kleding of symbolen. Verder zijn volgens Art. 3 alle Nederlanders “op gelijke voet benoembaar in openbare dienst”, ongeacht hun afkomst of godsdienst. Het uitsluiten van vrouwen die bij de politie kunnen en willen werken, alleen omdat zij een hoofddoek dragen, houdt dus een beperking in van deze grondrechten. Zoveel gaf minister Opstelten ook toe, toen hij in een toelichting aan de Kamer schreef (13 sept. 2011):

Het verbieden van dergelijke uitingen kan een inperking van grondrechten van de betreffende politieambtenaren met zich brengen, welke echter gerechtvaardigd is in het belang van het gezag, de neutraliteit en de veiligheid van het functioneren van de geüniformeerde politie.

Ivo Opstelten, oud-minister van Veiligheid en Justitie

Een verbod op symbolen of ‘dergelijke uitingen’ is vooral een inperking van grondrechten wanneer het gaat om zaken die onlosmakelijk tot de (religieuze) identiteit van de persoon behoren. Daarbij neemt de overheid als uitgangspunt (zie voetnoot 3) dat religies zelf bepalen hoe de religie eruitziet, wat verplichtend is, enzovoort. De overheid is geen theoloog, en treedt niet in theologische kwesties [4]. Dit is slechts anders indien sprake zou zijn van een individuele, subjectieve opvatting die niet algemeen kan worden beschouwd als geloofsuiting van leden van de geloofsgemeenschap of een bepaalde richting daarbinnen.

De facto betekent een verbod op religieuze uitingen dus dat het zulke mensen onmogelijk wordt gemaakt om agent of rechter te worden.

Met andere woorden: een grondrecht wordt ingeperkt wanneer het – volgens gangbare opvatting in een (geloofs-)gemeenschap of stromingen daarbinnen – geen reële optie is voor de persoon om deze symbolen niet te dragen.

Een button van een politieke partij, bijvoorbeeld, kun je gerust afdoen zonder dat iemand zal denken dat je daardoor minder betrokken bent bij die partij. Er is ook geen enkele politieke partij die vindt dat leden die geen button dragen daardoor minder socialist of liberaal of democraat zijn. Hetzelfde geldt voor speldjes van verenigingen.

Ook het dragen van een kruisje door christenen is niet echt een wezenlijk onderdeel van het christenzijn, maar meer een (door smaak gedreven) expressie ervan. Er is geen heilig boek dat het gebiedt, geen kerk die het voorschrijft, en er is geen christen die denkt dat iemand die geen kruisje draagt daardoor iets mist in zijn of haar christenzijn. Als een verbod op zulke uitingen in geüniformeerde dienst al inperking is van een grondrecht, betreft het een heel milde inperking die de persoon niet belemmert in zijn of haar vrijheid van beroepsuitoefening.

Dat geldt echter niet bij de hoofddoek voor een behoorlijke groep moslima’s, voor de tulband bij mannelijke sikhs, en voor de keppel bij sommige mannelijke joden. Voor hen is het dragen van zo’n kledingstuk niet zomaar een expressie van een religieuze identiteit (die ook zonder die expressie onaangetast blijft); het is een wezenlijk onderdeel ervan.[5] Het kledingstuk niet dragen zou betekenen dat men minder moslim, sikh of jood is – of zelfs dat men zijn of haar religie niet naar behoren kan uitoefenen.

De facto betekent een verbod op zulke uitingen dus dat het zulke mensen onmogelijk wordt gemaakt om agent of rechter te worden. Er is hier daarom duidelijk sprake van inperking van grondrechten, en dat puur en alleen op basis van iemands religie.[6]

politie
Beeld door: Wikimedia

De overweging van de Amsterdamse politie wordt dan ook gesteund door deskundigen en organisaties op het gebied van mensenrechten. Het College voor de Rechten van de Mens acht de gedragscode uit 2011 in strijd met de Nederlandse wet: “Religie mag geen argument zijn om iemand uit te sluiten van bepaalde werkzaamheden” (de Volkskrant, 18 mei 2017).

Rechtsfilosoof Wibren van der Burg stelt in een opiniestuk (Trouw, 19 mei 2017) dat een hoofddoek bij de politie niets te maken met die scheiding van kerk en staat: moslima’s vertegenwoordigen immers geen organisatie of moskee. Vrouwen met hoofddoek in het korps vindt hij een goede zaak. In dezelfde krant zegt Cyriel Triesscheijn, directeur van antidiscriminatiebureau Radar/Art.1, dat het hard nodig is om de hoofddoek te accepteren in het korps. Argument: “Diversiteit in het korps loopt terug, terwijl het in de samenleving meer wordt. Dit komt de band die de politie heeft met burgers niet ten goede.” Albert Springer, vicevoorzitter van de Nederlandse Politiebond, beaamt dit. Vrouwen met hoofddoek passen naar zijn idee prima bij een meer diverse politie.

Kortom, dat er van inperking van grondrechten sprake is, lijdt geen twijfel. Maar dat is niet het einde van alle tegenspraak; de overheid kan immers grondrechten inperken wanneer daarvoor goede gronden bestaan. Opstelten benadrukte in zijn brief dat de inperkingen in dit geval “gerechtvaardigd” waren. Is dat zo? Gegeven het gewicht van grondrechten (een rechtsstaat behandelt haar burgers zoveel mogelijk gelijk), moeten de redenen voor zo’n inperking dan werkelijk zwaarwegend zijn. In de Gedragscode en in de toelichtende brief van Opstelten worden drie redenen genoemd om zulke uitingen te verbieden: gezag, neutraliteit en veiligheid. Laten we die achtereenvolgens bekijken.

Gezag en veiligheid

Kleding en uiterlijk van agenten en rechters moeten gezag uitstralen, of in elk geval geen afbreuk doen aan het gezag dat zo’n functionaris uitoefent. Zeker bij politieagenten speelt bovendien veiligheid een rol. Om bij dat laatste te beginnen: een groot kruis aan een ketting om je nek is gewoon gevaarlijk voor een agent (in tegenstelling tot een klein kruisje aan een breekbaar koord). Hetzelfde geldt voor grote oorringen, piercings in het gezicht, lang haar, lange nagels, of een weelderige baard. Ook kleding die hinderlijk is bij de uitoefening van het werk, bijvoorbeeld bij rennen of klimmen, kan tot een verbod leiden. Dames die vanwege hun geloof alleen rokken willen dragen, of heren die hun djellaba niet willen uitdoen, zullen daarom moeilijk bij de geüniformeerde politie kunnen werken.

Een rechtsdienaar moet ook open en gezaghebbend contact kunnen leggen met het publiek. Alles wat daaraan afbreuk doet, past daarom niet bij zo’n functionaris. Een gezichtsbedekkende sluier, grote tatoeages in het gezicht, extreem haar, schaarse kleding, een grote pruik, een clownsneus – en wat ik al niet meer op Twitter voorbij heb zien komen – vallen daarom simpelweg af.

Gezagsuitstraling en veiligheid zijn geen goede redenen om grondrechten op godsdienstvrijheid en gelijke benoembaarheid voor moslima’s in te perken.

Nu, over een tulband kun je twisten, maar een hoofddoek of keppel is niet gevaarlijk of
hinderlijk. Een strakke doek die de haren bedekt is mogelijk zelfs veiliger, omdat zo’n agente minder gemakkelijk bij de haren gegrepen kan worden. En ze heeft er ook geen last van bij het rennen of schieten. Doet het dan afbreuk aan het gezag van de agent of de rechter, als zij een hoofddoek draagt? Zoiets is altijd een beetje subjectief natuurlijk, maar ik zou werkelijk niet weten waarom dat zo zou zijn. Gezag zit in belangrijke mate in de persoon zelf, en als die persoon een keurige hoofddoek draagt in de kleur van het uniform en met politielogo, doet dat echt geen afbreuk aan haar waardigheid of gezagsuitstraling. Bij sommige groepen in de samenleving zou het misschien zelfs iets aan haar gezag toevoegen.

Gezagsuitstraling en veiligheid zijn dus alvast geen goede redenen om de grondrechten op godsdienstvrijheid en gelijke benoembaarheid voor moslima’s met hoofddoek in te perken. Hoe zit het dan met neutraliteit? Dat is verreweg het meest gehoorde argument, dus laten we daar nu naar kijken.

Neutraliteit

Tegenstanders van de hoofddoek bij de politie en de rechterlijke macht benadrukken dat de overheid een neutrale uitstraling moet hebben. Dit wordt gewaarborgd door het dragen van een uniform of toga, waarbij persoonlijke uitingen zoveel mogelijk beperkt worden. Boris van der Ham van het Humanistisch Verbond schrijft hierover het volgende:

Iedereen is vrij te dragen wat hij of zij wil. Maar er is een aantal beroepen waarbij uniformiteit nodig is. Bijvoorbeeld in beroepen waar neutraliteit vanuit moet gaan, beroepen waarbij de rechtspraak of het geweldsmonopolie ligt. Politieagenten, maar ook rechters moeten zoveel mogelijk uitstralen dat zij tijdens uitoefenen van hun functie hun persoonlijke voorkeuren niet tonen. Religieuze of politieke aanvullingen op het uniform doen daar afbreuk aan. Hoofddoekjes, keppeltjes, kruisjes, een speldje van het Humanistisch Verbond of een button van een politieke partij zijn dus niet wenselijk bij een agent of bij een rechter.

Boris van der Ham, Humanistisch Verbond

Wat valt hiervan te zeggen? Laten we allereerst vaststellen dat uniformiteit en neutraliteit verschillende dingen zijn. In het blote feit dat een overheidspersoon een uniform of toga aanheeft, ligt geen enkele garantie dat deze persoon burgers onpartijdig en neutraal zal behandelen. Achter de toga kan een doorgewinterde racist schuilgaan, en het uniform kan een atheïstenvreter pur sang bedekken.

De onpartijdigheid van wetsdienaren wordt gewaarborgd door hun professionaliteit, hun vermogen om persoonlijke opvattingen te scheiden van het recht, hun opleiding, onderling toezicht, enzovoort. Als het goed is, veranderen een toga of uniform daar niets aan. Het gaat in dit argument dan ook primair om de symboolwaarde van een uniform, de ‘uitstraling’ ervan. We betreden daarmee wel enigszins subjectief terrein, want wie bepaalt nu wat precies een neutrale ‘uitstraling’ is? Dat hangt toch in grote mate af van perceptie, en daarmee van allerlei heersende opvattingen en vooroordelen bij de burger.

Niettemin lijkt het me wel duidelijk dat er symbolen zijn die duidelijk afbreuk doen aan een neutrale uitstraling van wetsdienaren. Hier kun je denken aan symbolen die overduidelijk naar bepaalde politieke, religieuze of maatschappelijke standpunten verwijzen, en daarmee twijfels doen rijzen aan de onpartijdigheid van de rechter of agent. Van der Ham noemt drie soorten symbolen die volgens hem afbreuk doen aan een neutrale uitstraling: religieuze symbolen, een speldje van het Humanistisch Verbond, en een button van een politieke partij. Laten we die even afzonderlijk bekijken.

hoofddoeken2
Beeld door: Wikimedia

Als een rechter of agent een button draagt van een publieke partij, laat hij of zij daarmee zien een enthousiast aanhanger te zijn van een bepaalde politieke stroming. Weinig Nederlanders dragen zo’n button, zelfs in verkiezingstijd, dus we mogen gerust aannemen dat deze overheidsdienaar behoort tot het actieve kader van zo’n partij. Een politieke partij heeft duidelijke standpunten over allerlei maatschappelijke zaken, over wat er wel of niet verboden moet worden, en hoe de rechtsstaat eruit moet zien. Wanneer hij of zij aanhanger is van de PVV of FvD betekent dit dat de overheidsfunctionaris bovendien kiest voor tamelijk vérgaande standpunten op het gebied van de religievrijheid, de Europese Unie, en immigratie. Het is duidelijk dat dit afbreuk doet aan de neutraliteit van een rechter of agent. Het dragen van een politieke button – ofwel jezelf in het openbaar afficheren als enthousiast aanhanger van een specifieke politieke stroming – is niet verstandig voor een dienaar van de wet.

Hetzelfde geldt voor het dragen van een speldje van het Humanistisch Verbond. Dat is een activistische maatschappelijke organisatie, met een duidelijk religiekritisch programma. Een vluchtige blik op de website of het luisteren naar een paar reclames van het Verbond kan iedereen daarvan overtuigen. Ook over andere onderwerpen in het publieke debat neemt het Humanistisch Verbond duidelijk stelling in. Een rechter of agent die een speldje draagt van zo’n organisatie is allesbehalve neutraal over een reeks van thema’s – in het bijzonder als het gaat om religie. Vandaar dat het beter is om zo’n speldje niet te dragen.

Als rechters of agenten buttons dragen van een publieke partij, laat hij of zij daarmee zien aanhanger te zijn van een bepaalde politieke stroming.

Zo zijn er vast ook bepaalde religieuze symbolen die een al te scherp profiel van de agent of rechter uitstralen. Stel dat iemand een speldje draagt van de Jehovah’s Getuigen (als zulke speldjes er zijn), of een salafistische button: zulke symbolen verwijzen naar expliciete groepen met een min of meer scherp omschreven maatschappelijk profiel. Daarvan lid zijn is één ding; dit in uniform willen uitdragen is iets anders. Zulke symbolen doen gerechtvaardigde twijfels rijzen aan de onpartijdigheid van de wetsdienaar, juist omdat zo iemand het blijkbaar niet kan opbrengen om een (doorgaans niet religieus verplicht) symbool af te doen tijdens de beroepsuitoefening. Persoonlijk zou ik er moeite mee hebben als een zaak rondom bijzonder onderwijs behandeld zou worden door een rechter die een button draagt van het antireligieuze genootschap De Vrije Gedachte, en ik zou er ook moeite mee hebben als onze kerk beveiligd zou moeten worden door een agent die zich overduidelijk laat kennen als salafist. Zulke twijfels zijn misschien onterecht – wellicht zijn deze professionals prima in staat hun mening te scheiden van hun werk – maar het feit dat zij er blijkbaar zoveel belang aan hechten om zich ook tijdens hun werk te laten kennen als leden van een uitgesproken maatschappelijke beweging met zeer expliciete opvattingen, lijkt mij voldoende rechtvaardiging voor mijn twijfel.

Het dragen van zulke politieke of religieuze tekens symboliseert het verlangen van
rechtsdienaars om zich in het openbare leven te laten kennen als mensen met een expliciete politieke of maatschappelijke opvatting. In het algemeen is het beter als agenten en rechters zich daarvan onthouden, ook als zij geen zichtbare symbolen dragen. Ook zonder speldje of button kun je uitgesproken posities innemen in woord en geschrift. Een advocaat die dat te weten komt bij een gevoelige rechtszaak, zal daarom een rechter wraken (als die zichzelf niet verschoont). Een ‘D66-rechter’ zijn is één ding, maar op een forum schrijven dat de PVV verboden zou moeten worden, is niet zo handig voor een rechter – met of zonder button.

Hoe zit het met de hoofddoek?

We hebben al gezien dat dit symbool in elk geval op één cruciaal punt verschilt van de andere hier genoemde symbolen: anders dan een kruisje of een speldje van het Humanistisch Verbond horen hoofddoeken, tulbanden en keppels wezenlijk tot de structuur van het lidmaatschap. Zonder het dragen van zulke symbolen is men minder ‘lid’ – minder moslim, minder Jood. Niet-gelovigen beseffen vaak onvoldoende wat religieuze symbolen betekenen voor de dragers ervan, en dit laat maar weer zien dat enige religiekennis geen kwaad kan voor hen die zich willen mengen in het publieke debat over dit soort dingen. Dat voorkomt slordige vergelijkingen als bovenstaande.

Maar er is een ander groot verschil tussen deze religieuze symbolen enerzijds en de andere hierboven genoemde symbolen anderzijds. Algemeen-religieuze symbolen, zoals een kruisje of een hoofddoek, verraden namelijk helemaal geen politieke of rechtstatelijke voorkeur. Ze zeggen niet veel meer dan: ik ben moslim of christen. Maar aan een kruisje kun je echt niet zien waar iemand staat op het gebied van asielrecht, klimaat, of Europa. Evenmin is dat af te lezen van een hoofddoek.

De hoofddoek staat voor ‘Islam’, maar ‘Islam’ heeft – anders dan de PVV of het Humanistisch Verbond – geen website met programmapunten. Moslims zijn er in allerlei soorten en maten en je vindt ze bij alle partijen. Idem met christenen; mogelijk zijn er zelfs lid van het Humanistisch Verbond. Beide symbolen verwijzen naar grote religies, die nagenoeg het hele spectrum van politieke en maatschappelijke standpunten beslaan. Kortom, dergelijke symbolen komen op geen enkele manier in mindering op de neutraliteit die verwacht mag worden van agenten en rechters. Zij verminderen hun neutrale uitstraling niet.

Het enige dat je weet van een rechter met hoofddoek is dat zij moslima is, meer niet. Hoe zij denkt over afvalwaterscheiding of voetbalvandalisme blijft volstrekt onduidelijk. In feite is het nogal beledigend om te denken dat religieuze symbolen in mindering zouden komen op een neutrale uitstraling. Veel gelovigen steunen juist van harte de rechtsstaat vanwege hun religie – dat wil zeggen: een gelijke behandeling van alle burgers, ongeacht hun geloof of overtuiging.

Agent-hoofddoek
In sommige landen dragen politieagenten een hoofddoek.

Het dragen van bepaalde algemene religieuze symbolen doet dus geen afbreuk aan de neutrale uitstraling van het uniform: ze maken deel uit van een religieuze identiteit, maar verwijzen niet naar specifieke standpunten of overtuigingen. Integendeel, men zou prima kunnen beargumenteren dat het toestaan van hoofddoeken bij de politie juist de neutraliteit van de overheid vergroot. Staatsrechtgeleerden spreken hier van zogeheten ‘inclusieve neutraliteit’, dat wil zeggen: dat de overheid uitstraalt dat burgers, ongeacht hun geloof of overtuiging, er ook in de publieke sfeer zoveel mogelijk mogen zijn met hun identiteit. Een inclusief-neutrale overheid (en dat is de traditie die wij in Nederland kennen) steekt daarbij soms ook een handje toe, om te voorkomen dat bepaalde groepen burgers te veel afgesneden raken van deelname aan het publieke leven.

Staatsrecht-expert Wibren van der Burg noemt hier: de ruime erkenning van gewetensbezwaren tegen de militaire dienst en tegen sociale verzekering, de
overheidsfinanciering van bijzonder onderwijs, de aanvaarding van christelijke politieke partijen, van docenten en studenten met hoofddoeken en tulbanden. Ik zou er nog aan toe kunnen voegen: de aanvaarding dat Kamerleden hun ambt ervaren met een eed aan God en de jaarlijkse zegenwens van de Koning na de Troonrede. Scherpe afbakening van overheid en samenleving, naar het Franse laïcistische model, staat misschien rationeel en overzichtelijk (en oefent daarom vaak een merkwaardige aantrekkingskracht uit op intellectuelen), maar levert in de praktijk veel ongenoegen en achterstelling op – juist bij hen voor wie de religieuze identiteit onlosmakelijk is verbonden met symbolen als een hoofddoek of een tulband. Juristen zijn er daarom meestal wat minder enthousiast over dan filosofen.

Aanvullende bezwaren?

Er zijn dus geen goede principiële argumenten om hoofddoeken te verbieden bij de politie. Gegeven het feit dat het hier gaat om inperking van een grondrecht, betekent dit dat er in feite maar één weg openstaat: zo snel mogelijk toestaan dat vrouwelijke agenten hoofddoeken dragen. Andere bezwaren die soms gehoord worden, wegen daar niet tegenop.

Ik bespreek hier kort het argument van scheiding van kerk en staat, het argument dat hoofddoeken problematisch zouden zijn bij sommige taken van de politie, en het argument dat vrijgeven van de hoofddoek de emancipatie van moslimvrouwen zou schaden.

De scheiding van kerk en staat wordt niet geschonden door het vrijgeven van de hoofddoek bij de politie. Mensen die de scheiding van kerk en staat aanroepen in dit verband, lijken soms te denken dat het hier gaat om een mantra die maar één uitleg toelaat. In werkelijkheid gaat het om een dynamisch principe dat allerlei uitwerkingen in verschillende landen heeft, en dat in Nederland doorgaans gematigd is geïnterpreteerd.

De scheiding van kerk en staat houdt primair in dat de overheid alle levensovertuigingen gelijk behandelt, dat wil zeggen: geen enkele bevoordeelt of benadeelt. Sommigen leggen dit zo uit dat de overheid op geen enkele manier religieuze organisaties mag steunen. Dit leidt dan wel tot ongelijkheid, omdat niet-religieuze organisaties zulke steun vaak wel krijgen. Je kunt dus ook redeneren dat het principe inhoudt dat geen enkele of juist alle organisaties evenredig worden gesteund (denk hier aan het bijzonder onderwijs dat gelijkgesteld is aan het openbaar onderwijs).

Scheiding van kerk en staat houdt in dat de overheid alle levensovertuigingen gelijk behandelt, dat wil zeggen: geen enkele bevoordeelt of benadeelt.

Maar hoe we het ook interpreteren, het is zeker geen gesneden koek dat ‘de’ scheiding van kerk en staat zou inhouden dat agenten en rechters geen religieuze symbolen zouden mogen dragen.

Ten eerste vertegenwoordigen hoofddoeken of kruisjes geen ‘kerken’ of religieuze organisaties in engere zin, maar zij verwijzen naar een algemene religieuze identiteit. Ten tweede heeft de scheiding van kerk en staat in Nederland nooit betekend dat er geen ruimte is voor geloof in de publieke of politieke ruimte (zie de hierboven genoemde voorbeelden). De Gedragscode uit 2011 noemt dan ook niet de scheiding van kerk en staat als onderbouwing van het verbod op religieuze symbolen bij agenten, maar gebruikt de argumenten van veiligheid, gezagsuitstraling en neutraliteit. Die argumenten heb ik besproken, en ze bieden onvoldoende grond om hoofddoeken te verbieden.

Belemmering werk

Dan wordt er soms gezegd dat het dragen van een hoofddoek tot problemen kan leiden in het politiewerk. Kun je moslima-agenten met hoofddoek naar een extreemrechtse demonstratie sturen, of inzetten voor de bescherming van een asielzoekerscentrum? De gedachte lijkt hier te zijn dat dit extra agressie zou oproepen, en dat agenten er daarom maar beter niet al te duidelijk islamitisch moeten uitzien. Ik vind dat een non-argument. Ten eerste zouden agenten met een wat andere huidskleur bij zulke demonstraties sowieso gemakkelijk een mikpunt kunnen worden.

Moeten we dan alleen blanke agenten sturen? Ten tweede zou het juist blijk geven van
krachtdadig en zuiver overheidsoptreden als de agenten die de orde bewaken werkelijk een diverse samenleving vertegenwoordigen en uitstralen dat moslims er in dit lang gewoon bij horen. Ik vergelijk dit maar even met Kamervoorzitter Arib die Thierry Baudet toevoegde dat “we hier Nederlands spreken”, toen hij in het Latijn zijn maiden speech begon. Dat is eigenlijk best stoer, om zo te zeggen.

moslima-2
Beeld door: Flickr

Emancipatie

Voorts is daar het altijd weer terugkerende argument dat het vrijgeven van hoofddoeken de emancipatie van moslimvrouwen tegengaat. Mensen die dit argument gebruiken, zouden graag zien dat elke vorm van hoofddoek, sluier of wat dan ook in het openbare leven verboden zou worden. De gedachte is dat moslimvrouwen door hun echtgenoten of ouders onder druk gezet worden om een hoofddoek te dragen, en dat het dus geen vrije keus zou zijn. Als de overheid dit zou verbieden, zouden deze vrouwen ‘gedwongen worden om vrij te zijn’ – om het eens met Rousseau te zeggen.

Zo’n argument is om allerlei redenen merkwaardig. Het is paternalistisch, omdat het simpelweg weigert te geloven dat moslima’s de waarheid spreken als zij zeggen uit eigen vrije wil voor de hoofddoek te kiezen. In feite is het dus een vrouwonvriendelijk argument, in weerwil van wat het betoogt. Daarnaast is het onpraktisch, omdat juist vrouwen die zozeer onder de macht staan van echtgenoten en vaders dat zij een hoofddoek dragen, waarschijnlijk gewoon binnenshuis zouden blijven als de hoofddoek verboden zou worden. Ten slotte is het weinig respectvol naar professionals als agenten en rechters, als men denkt dat die zich blijkbaar door echtgenoten en vaders laten dwingen om een hoofddoek te dragen die zij niet willen.

Maatschappelijke onrust

Blijft over het argument van maatschappelijke onrust. En dat is het enige argument waarvoor ik gevoelig ben in dit verband. De overheid heeft als taak de orde te handhaven en zoveel mogelijk onrust te voorkomen. Het valt niet te ontkennen dat het huidige islamofobe klimaat in de samenleving een ongunstige context vormt voor het vrijgeven van de hoofddoek bij agenten. Talloze burgers, ook hoogopgeleide en intelligente burgers, zijn totaal niet gevoelig voor staatsrechtelijke argumenten en totaal niet geïnteresseerd in wat religie betekent voor de
beoefenaren ervan. Ik heb daar de afgelopen dagen weer bedroevende staaltjes van meegemaakt.

Dus hoe goed je het ook kunt uitleggen, en hoe weinig principieel de bezwaren uiteindelijk ook zijn, de treurige waarheid is dat agenten met hoofddoeken hoogstwaarschijnlijk constant gediscrimineerd of op andere manieren beledigd zouden worden. Ook zouden de volksmenners waaraan Nederland momenteel zo rijk is, deze kans direct aangrijpen om het vuur van onrust nog verder op te stoken. En mijn ervaring is: het maakt daarbij werkelijk niets uit wat je probeert uit te leggen. Hoe deprimerend deze vaststelling ook is: het lijkt me een belangrijk pragmatisch argument om de regels bij de politie maar te laten voor wat ze zijn – hoe onrechtvaardig dit in feite ook uitpakt voor een groep moslima’s (en mogelijk andere religieuze groepen). De staat van het land is er niet naar.

https://twitter.com/sofyan_mbarki/status/865936651729727488
Een Amsterdamse politieagente peilt de stemming na het zelf dragen van een hoofddoek bij haar uniform. Bron: twitter.com

Conclusie

Het verbieden van de hoofddoek bij de politie is een inperking van twee belangrijke grondrechten: het recht op godsdienstvrijheid en het recht op gelijke benoembaarheid. De gronden die hiervoor worden aangevoerd – veiligheid, gezag en neutraliteit – blijken bij nader inzien weinig om het lijf te hebben. Ook andere bezwaren, zoals de scheiding van kerk en staat, gaan niet op. Integendeel, er zijn zelfs goede argumenten om het wel toe te staan, juist vanuit de neutraliteit die de overheid moet uitstralen. Gegeven het explosieve maatschappelijk klimaat, juist waar het gaat om de publieke zichtbaarheid van de islam, is de staat van Nederland er echter momenteel niet naar om dit vrij te geven.

Meer informatie:

  1. Dit artikel is een bewerking van het originele artikel door Stefan Paas, gepubliceerd op Academica. 
  2. Meer artikelen over de vraag of politieagenten wel of geen hoofddoek mogen dragen vindt u hier.
  3. Volgende week doet het College van de Rechten van de Mens uitspraak in de zaak Sarah Izat, die voor de functie van buitengewoon opsoringsambtenaar haar hoofddoek moest afdoen. Lees hier een interview met haar.

 

Voetnoten:

[1] Politie en rechterlijke macht moeten een goede afspiegeling zijn van de Nederlandse bevolking. Daarover is bijna iedereen het eens. Een politiemacht die onvoldoende divers is, kan zijn werk niet goed doen. Denk aan het verzamelen van inlichtingen, onopvallend observeren in bepaalde wijken, het onderhouden van een netwerk, enzovoort. Ook is vrijwel iedereen het erover eens dat de Nederlandse politie niet voldoende divers is. Onlangs werd dat aangekaart door de Amsterdamse politieleiding: hoewel 52% van de Amsterdammers een niet-Nederlandse achtergrond heeft, geldt dat slechts voor 18% van de agenten. En dat doet het Amsterdamse korps het naar verhouding nog redelijk goed. Wat kan hieraan gedaan worden?

[2] In 2001 bepaalde VVD-minister Korthals Altes dat leden van de rechterlijke macht (rechters en officieren van justitie) in functie geen uiting mochten geven aan hun persoonlijke overtuigingen. Ook het dragen van zichtbare religieuze symbolen, zoals kruizen en hoofddoeken, viel daaronder. Dit werd ook vastgelegd in de interne regels van politiekorpsen: agenten moesten er neutraal uitzien en mochten dus geen hoofddoek dragen.

[3] Om hier direct een serie veelgehoorde tegenwerpingen te ontkrachten: ongeacht wat u vindt van religie (het is onzin, het is maar een mening, enzovoort), dat is allemaal van nul en generlei waarde bij de erkenning en afbakening van grondrechten. Ieder heeft recht op zijn of haar persoonlijke opvattingen over religie, maar de overheid heeft geen opvatting over de waarde en waarheid van religie. Zij accepteert wat religies zelf formuleren ten aanzien van wat zij belangrijk, waardevol en waar vinden. Vervolgens bepaalt de overheid hoeveel ruimte die religies krijgen, met inachtneming van het fundamentele grondrecht van vrije religie-uitoefening. Kortom, elke tegenwerping in de trant van: ‘dan laten ze die hoofddoek toch lekker af’, of ‘bezopen dat mannen een tulband willen dragen’ of ‘religie is sowieso onzin’ is geen overweging van de overheid. Een neutrale overheid past ervoor zich te mengen in waarheidsdiscussies omtrent religie; zij redeneert strikt juridisch/staatsrechtelijk. Anders gezegd: de overheid is geen theoloog of (atheïstisch) filosoof. Dat wordt nogal eens vergeten, merk ik, en niet door de minsten.

[4] Zie vaste jurisprudentie HR 15 februari 1957, NJ 1957, 201.

[5] Mogelijk geldt dat ook voor andere uitingen, zoals bepaalde tatoeages in een aantal religies. Ik heb me daar niet in verdiept; hier gaat het om het principe dat niet alle (religieuze) symbolen even zwaar wegen. Overigens maakt de genoemde Gedragscode een uitzondering voor tatoeages: die zijn niet gewenst, maar worden soms toch toegestaan, omdat ze lastig te verwijderen zijn.

[6] Wat dit betekent voor parodie-religies, zoals de Kerk van het Vliegende Spaghettimonster, werk ik hieronder uit. Het moet overigens op dit punt al duidelijk zijn dat het echt niet zo gemakkelijk is om ‘zomaar’ een religie te verzinnen en vervolgens rechten op te eisen. Op z’n minst zou het moeten gaan om een breder gedeelde overtuiging die verankerd is in een gemeenschap en een traditie. Ook daarover bestaat veel jurisprudentie.

Stefan Paas

Stefan Paas

Hoogleraar

Stefan Paas is hoogleraar missiologie aan de Theologische Universiteit Kampen en hoogleraar missiologie en interculturele theologie aan de …
Profiel-pagina
Al 57 reacties — praat mee.