Toen ik van Friesland naar Almere verhuisde en ik al wel de ambitie had maar nog geen stand-up comedian was, merkte ik dat er net iets te veel en te vaak om mij werd gelachen. Prima als ze om mij lachen, maar wel op het juiste moment. Zelfs tijdens vergaderingen, als ik iets serieus zei, werd er ineens om mij gelachen. Ik dacht: als jullie hier zo gemakkelijk lachen, dan kan ik er net zo goed iets aan verdienen.
Friese humor is droog, zeggen ze vaak. Ook dat is niet een compliment. Hooguit bedoelt men daarmee: ondanks dat je zo monotoon praat, vinden we je nog steeds grappig. Ik moest een keer in Blaricum optreden en toen hoorde ik iemand uit het publiek letterlijk zeggen: “Nee maar, een boer!”. Waarbij de ‘r’ werd uitgesproken door iemand die de eerste dertien CD’s van Kinderen voor Kinderen had ingezongen. Het is niet eens een anekdote, maar dit voorval vertel ik vaak aan het begin van mijn optreden en dat levert vaak al een lach op. Zo makkelijk is het dus. Maar goed, dat zijn de eerste drie minuten. Daarna is het: ja, we weten nu wel dat je uit Friesland komt. Nu moet je met iets leuks komen.
Specifiek Friese humor bestaat volgens mij niet. Het is eerder humor van het platteland. Of zoals ze dat in Amsterdam altijd zo tactisch weten te verwoorden: uit de provincie. Zo zien mensen uit de grote steden ons ook, het is allemaal één pot nat. Hoe vaak ik niet de vraag heb gekregen: Jij komt toch uit de provincie? Ja, welke?, zeg ik dan altijd. We hebben er twaalf. Zo kan ik ook raden. Jij bent zeker een inwoner!
In Almere woonden we midden tussen de allochtonen. Naast ons woonde een Surinaamse familie. Surinamers hebben ook een accent en zijn gezellig. We lachten vaak om dezelfde dingen. Wat dat betreft leken we sprekend op elkaar. Het enige was: zij konden beter dansen. Dat wreven ze ons ook altijd in tijdens de jaarlijkse buurtbarbecue. Dan zeiden ze: ja, Jacob, je kunt wel zien dat Surinamers veel beter kunnen dansen dan Friezen. Waarop ik dan zei: dat komt omdat wij het niet de hele dag tijd hebben om te oefenen. Allebei konden we hier om lachen. Zelfspot, dat is wat mensen uit de provincie en blijkbaar Surinamers bindt.
Een poosje terug zag ik in Amsterdam iemand lopen met een hele grote rode hanenkam. Blijkbaar keek ik iets te lang naar zijn kapsel want de hanenkammeneer zei ineens, met een zwaar Amsterdams accent, tegen mij: “Wat zit je nou te kijken? Vind je dit een gek kapsel of zo?”. Ik zei: “Nou op zich vind ik dat geen gek kapsel. Maar wel als je geen kip bent”. De Amsterdamse kip had weinig zelfspot en ik moest maken dat ik wegkwam. Blijkbaar is er toch verschil in humor.
Maar goed om de column toch nog een leuk einde te geven nog even een echte Friese grap uit de oude doos: Siet een frys tjin een dutser: Pepermuntsje? Wer op de dutser seit: bitte! Werop de Frys seit: Bitte? Nea sobje! Ja, ik versta het ook niet. Ik woon niet meer in de provincie.
Toppertje!