“Er was eens een man die met de fiets de berg op wilde. Het ging moeizaam, dus hij bad tot alle heilige heren, ‘sidi’s’ in het Marokkaans, die in zijn geboortestreek begraven waren: ‘Oh sidi Slimane, sidi Abdelkrim, sidi Arwadhani, sidi Mohammadi en sidi Akechar, willen jullie me alstublieft helpen deze berg met mijn fiets te bedwingen.’ Na een lange uitputtende tocht kwam hij eindelijk boven aan. Hij genoot van het uitzicht op ‘rabha aziza’ (de blauwe zee, oftewel de Middellandse Zee) en fietste weer verder. Hij ging zo snel de steile afdaling af, dat hij in wanhoop riep: ‘Oh sidi Slimane, sidi Abdelkrim, sidi Arwadhani, sidi Mohammadi en sidi Akechar, duw alstublieft niet allemaal tegelijk, maar omstebeurt!’”
De vier mannen achterin lachten hard, terwijl ik in mijn hoofd de Berberwoorden tot me door liet dringen en de grap probeerde te begrijpen. De taxichauffeur, die de grap had verteld, lachte niet mee; hij had slechts een twinkeling in zijn ogen. Ik had van mijn moeder geleerd: ‘in de Marokkaanse cultuur is de beste grappenmaker degene die anderen kan laten lachen zonder zelf een kick te geven’. Ik begreep net op tijd de grap en kon met de mannen meelachen voor de laatste lachsalvo de taxi doorging. Mijn nichtje, dat naast me gepropt op de voorbank zat, hoorde niets. Zij zat in haar smartphone gedoken. “Begrijp je hem, begrijp je hem?”, vroeg de taxichauffeur me, terwijl hij met zijn elleboog in mijn zij porde, hetgeen de versnellingspook al sinds het vertrek vanuit Nador in mijn zijbeen deed. “Ik begrijp hem, ah khari (oom)!” “Weet je wat ‘imrabdhan’ (heiligengraven) zijn? Jullie ‘sheb al-kharij’ (mensen van buiten, Marokkanen die zijn geëmigreerd) kennen dat niet in Europa.” “Ik weet wel wat imrabdhan zijn. Mijn familie worden ‘imrabdhen’ genoemd. De familie van mijn vader woonde naast de marabout (het heiligengraf) van Sidi Arwadhani. Het schijnt zelfs dat Sidi Arwadhani een voorouder van onze familie is.” “Ah, je bent een thamrabet (een nakomeling van een heilige)! Dan ontvang je heel veel zegeningen in je leven, weet je dat?” “Alhamdoullillah (God zij geprezen), ah khari, ik ben tevreden met mijn leven.”
Een gewoon gesprek in een Marokkaanse taxi met het gebruikelijke aantal van zes passagiers en de taxichauffeur. Mijn nichtje en ik met zijn tweeën voorin op de passagiersstoel en vier mannen achterin gepropt. Wanneer ik in Marokko met vakantie (lees: op familiebezoek) ben, rij ik doorgaans met familie mee of huur ik voor een paar dagen een auto om vanuit Bentayeb, een plaats in het Rifgebied en de woonplaats van mijn familie, naar grotere steden in de omgeving, zoals Nador en Hoceima, te kunnen rijden. Wanneer dit alles niet kan, pak ik een taxi. Voor veel van mijn familieleden en vrienden een gruwel, voor mij een leuk avontuur. Voor 30 dirham (circa 3 euro) word je van Bentayeb naar Nador gebracht, een afstand van circa 50 km. Zónder veiligheidsgordels. Mét porrende ellebogen en knieën van medepassagiers. Het klinkt levensgevaarlijk, maar ik ben altijd weer onder de indruk van de behendigheid waarmee Marokkaanse taxichauffeurs zich op de Marokkaanse wegen begeven. Dit in tegenstelling tot Europese Marokkanen die – gewend als ze zijn aan de Europese overzichtelijkheid in het verkeer – in de zomer ongelukken veroorzaken op de Marokkaanse wegen, omdat ze met hoge snelheid auto’s inhalen en onverwachte tegenliggers moeilijk of niet meer kunnen ontwijken. In het Marokkaanse verkeer heb je meer dan één paar ogen nodig. Geef mij dan maar liever een taxi met een chauffeur die de wegen in zijn broekzak heeft.
Het is niet alleen goedkoop, maar ook bijzonder boeiend om een Marokkaanse taxi in te stappen. Je hebt er de leukste ontmoetingen en gesprekken. Marokkanen zijn open en sociaal. En al helemaal als je noodgedwongen zowat bij elkaar op schoot zit. Hoe kun je de ander dan nog negeren?
Je wint in een mum van tijd informatie in over wat de Marokkanen in Marokko bezighoudt. Je wordt niet alleen getrakteerd op grappen, maar ook op ruzies over de Marokkaanse politiek, geklaag over de stijgende marktprijzen van vis en tomaten en persoonlijke levensverhalen over boze schoonmoeders en zich misdragende kinderen. Mocht dit alles je interesse niet winnen, kun je ook genieten van het voorbijschietende landschap van ruime vlaktes en hoge bergen. Of, zoals mijn nichtje op deze dag deed, goed gebruik maken van internet op je telefoon, want hoe verder je van Bentayeb komt, hoe beter het netwerk.
Soms voelt het ongemakkelijk, zoals toen de vier heren op de achterbank en ik er niet uitkwamen of het leven in Europa wel of niet gemakkelijker is dan in Noord-Afrika. De Marokkaanse jongeman uit Duitsland (ik wist dat hij uit Duitsland kwam, omdat hij af en toe Duitse woordjes in zijn Marokkaanse vocabulaire smokkelde) en ik waren van mening dat, hoewel de economische kansen in Europa groter zijn dan in Marokko, het zeker geen rozengeur en maneschijn in Europa is. Of we nu de economische crisis, de grote vluchtelingenstroom, of het verharde maatschappelijke debat over de islam en moslims aanhaalden, wij konden de Marokkaanse Marokkanen er niet van overtuigen dat ook het Europese leven hindernissen kent. Een van de heren wees naar de voorbij snellende jeeps en andere dure wagens met Europese kentekenplaten. “Als het in Nederland financieel zo lastig is zoals jij schetst, waarom rijden jullie dan in zulke dure wagens?” “Veel van die wagens worden vlak voor de vakantie gekocht en daarna weer doorverkocht, om de rest van het jaar in een kleinere wagen of met het openbaar vervoer te reizen.”
Toen een grote bus met Afrikaanse vluchtelingen onder begeleiding van een colonne politieauto’s langsreed, verzuchtte de taxichauffeur: “Voor anderen is Marokko wel degelijk een beter land.” Vervolgens barstte er een discussie los over de nut en noodzaak van de opvang van Afrikaanse vluchtelingen in Marokko. Ik hield wijselijk mijn mond, want hier had ik geen kaas van gegeten. “Die worden naar de asielzoekersopvang in Oujda gebracht, maar ze zullen op eigen houtje weer naar Nador terugkeren. Hier kunnen ze werken of bedelen en zitten ze ook dichter bij de Spaanse grens.” Ik dacht aan de Afrikaanse mannen en vrouwen die bij de uitgang van de megasupermarkt Marjane in Nador tissues en toiletsprays verkochten en mijn zus en mij “God bless you” nariepen toen we hen onze laatste euro’s gaven. Dit is nieuw voor me, migranten en vluchtelingen in Marokko, het land waar mijn ouders vandaan geëmigreerd zijn. Ook Marokko is onderhevig aan allerlei geopolitieke ontwikkelingen en de materiële vooruitgang in het Rifgebied valt als eerste op als je er lange tijd niet bent geweest.
De discussie ging door tot we langs de kant van de weg drie jongens op een fiets (een op het stuur, een op het zadel en een op het bagagerek) zagen. Mijn gegrinnik bracht de taxichauffeur op de grap over de man op de fiets. En zo kwamen er meer grappen op gang. Aan het einde van de rit dankten we de taxichauffeur voor de veiligheid, vroegen we elkaar ‘mousamah’ (vergiffenis voor eventuele persoonlijke beledigingen) en zeiden we amen op de korte smeekbede van een van de oudere heren aan God om onze ouders te eren en te zegenen. Een gangbaar Marokkaans afscheidsritueel waarmee ieder zijn weg verder kan voortzetten. En mijn nichtje zat al die tijd met haar neus in haar telefoon. “Hoorde je die grap over Sidi Arwadhani?” “Huh? Ik weet niet waar je het over hebt. Ik heb via Youtube de Turkse serie over de verboden liefde tussen Manar en Kamal uitgekeken.”
bedankt, Nora.
wat een leuke, boeiende en ook Godsdienstig zo geladen observaties uit jouw land! Leer ik van.
Zegen over je leven en je werk. Kunnen we nog iets samen doen? ik heb daar heel goede herinneringen aan.
Vrede en alle goeds.
Leo Raph. A. de Jong o.p.