Als onderzoeker in de inclusieve dementiezorg krijg ik regelmatig de kans om mijn bevindingen met een breed publiek te delen. Zo ook met zorgprofessionals die in hun dagelijkse praktijk te werken met een diverse patiëntenpopulatie. Dit zijn voor mij niet alleen momenten om kennis te delen, maar juist ook om de verhalen te delen van de mensen die ik in het kader van mijn onderzoek spreek. Tenslotte zijn het juist die persoonlijke verhalen en ervaringen die tot de verbeelding spreken, en het zijn deze verhalen die keer op keer duidelijk maken hoe essentieel cultuursensitieve zorg is.
Het thema cultuursensitieve zorg leeft, dat is ook tijdens dit soort bijeenkomsten goed te merken. De interactie is vaak levendig en uit het publiek komen veel vragen en opmerkingen.
Desondanks is er ook altijd die ene vraag: “wordt er eigenlijk ook onderzoek gedaan naar de Nederlandse populatie?”. Dit is een vraag die ongetwijfeld goedbedoeld is en onschuldig lijkt, maar ook ongemak oproept. Hij suggereert namelijk een stille, maar misplaatste aanname, dat aandacht voor ondervertegenwoordigde populaties binnen de samenleving ten koste zal gaan van de grotere en zichtbaardere ‘normpopulatie’. Het is bijna alsof de ruimte die wordt gemaakt voor diversiteit (binnen de zorg) een bedreiging vormt. Gemakshalve wordt vergeten dat de meerderheidsgroep in beginsel al centraal staat in beleidsvorming, onderzoek en zorg.
Deze dynamiek raakt aan de kern van de sociale identiteitstheorie, ontwikkeld door Henri Tajfel. In deze theorie definiëren mensen zichzelf deels op basis van de groepen waartoe ze behoren (de in-group), en zetten ze zich af tegen anderen die daarbuiten vallen (de out-group). In de hierboven geschetste situatie speelt mogelijk in-group bias een rol: de neiging om leden van de eigen groep positiever te beoordelen dan degenen die als buitenstaanders worden beschouwd. De vraag over onderzoek naar de “Nederlandse populatie” kan worden opgevat als een uiting van in-group bias: het impliciete idee dat de normpopulatie – waartoe de vraagsteller behoort – prioriteit verdient, terwijl de aandacht voor andere groepen als mogelijke bedreiging wordt ervaren. Het doorbreken van de vanzelfsprekendheid van de in-group kan voelen als een aantasting van de bestaande sociale orde, ook als dat in werkelijkheid niet zo is.
Dit roept belangrijke vragen op: zorgt deze terechte en noodzakelijke aandacht voor diversiteit in de zorg voor ongemak onder zorgprofessionals? Zo ja, wat is daar dan de oorzaak van? Is het de confrontatie met verandering van de status quo die schuurt? Misschien is het toch het ongemakkelijke besef dat écht inclusief handelen ook betekent dat we onze eigen overtuigingen en denkbeelden kritisch onder de loep moeten nemen.
Toch moeten we er niet voor schuwen om deze gesprekken, die ongemakkelijk kunnen zijn, te voeren. Doen we dat niet, dat ligt schijndiversiteit op de loer. Want zonder echte inclusie, blijft diversiteit een hol begrip.