Onlangs maakte ik een reis door het sjiitische Zuid-Irak, langs een rij steden in de omgeving van de Eufraat – Al Khidr, As Samawah, Kufa, Al Kifli. Ik kwam er iets tegen dat ik niet had verwacht: heimwee naar de Joodse gemeenschap.

Uitreis
In de souk van As-Samawah trok een oude koopman me aan m‘n mouw. “Kom, ik wil je laten zien waar vroeger mijn Joodse collega’s zaten. Het heette de Shariat-al-Yehud. En zo noemen we het nog steeds”. In Al Kifli werd ik meegetroond naar het mausoleum van de profeet Ezekiël – vroeger een trekpleister voor zowel Joodse als islamitische pelgrims. Op de muren eeuwenoude Hebreeuwse inscripties. Ze werden me getoond door een trotse imam. Oude mensen vertelden me over hun Joodse buren, over hun Joodse huisarts, hun Joodse leraar. Verhalen vol warmte en genegenheid.

Voor hen, een klein stedelijke, oudere generatie, leek het nog steeds een raadsel waarom in 1950 en 1951 de Joodse gemeenschap de koffers had gepakt. Natuurlijk, ze wisten van de door Hitler-Duitsland geïnspireerde pogrom in Bagdad in 1941. En ze beseften ook hoe de oprichting van de staat Israël een hypotheek had gelegd op Arabisch-Joodse verhoudingen in het Midden-Oosten. Maar dat was vooral iets voor Bagdad. In hun eigen stad had dat allemaal nooit serieus gespeeld. Meer dan 2500 jaar hadden Babylonische Joden onder hen gewoond. Die massale uitreis begin jaren vijftig – meer dan 120 duizend mensen – leek voor hen nog steeds aan te voelen alsof een vinger was afgesneden, alsof er op dat moment in Irak iets onherroepelijks was kapotgegaan.

bazaar
De bazaar bij het Joodse mausoleum van Ezekiel in Al-Kifli – © Robbert van Lanschot

Verweven
Het Joodse geloof, de islam en Irak zijn onlosmakelijk met elkaar verweven. Het land is op zijn eigen manier een Heilig Land. Niet ver van Al Khidr liggen bij de Eufraat de ruïnes van Ur, de geboortestad van Abraham. In de binnenhof van de Grote Moskee van Kufa bevindt zich de put van waaruit, volgens sjiietische overlevering, het water van de zondvloed opwelde en waarin het aan het einde van die ramp ook weer verdween. Aan de Eufraatoever langs Kufa stond de werf waar Noë zijn ark bouwde. En in het nabij gelegen Najaf worden, in het met bladgoud beklede mausoleum van kalief Ali, ook relikwiëen bewaard van de allereerste mens, Adam (die binnen de islam als een belangrijk profeet geldt).

In Irak stuit je continu op dit soort plekken. Soms lopen ze door hun symboolwaarde extra gevaar. Zo werd de Yunus-moskee op de ruïneheuvel van Nineveh, aan de zuidoost rand van Mosoel, door ISIS vernietigd. Er werden niet alleen overblijfselen van de profeet Jonas bewaard maar ook stukjes van de bijbehorende walvis. “Afgoderij”, oordeelde ISIS.

Sjiisme
De sjiietische vleugel van de islam staat relatief open voor andere geloofsgemeenschappen. Wellicht heeft het te maken met de underdogpositie die sjiieten door de eeuwen heen hebben gehad. In Irak vormen zij een ruime meerderheid, maar ze zitten aan de onderkant van de samenleving.

Zelfkastijding maakt voor velen van hen deel uit van de geloofsuitoefening. In Najaf hoorde ik een grapje: “Waarom slikken sjiieten geen paracetamol?” Antwoord: “Omdat dat middel het lijden verzacht!”. In het leven van de sjiiet speelt de hoesseiniya – de treurzaal of treurtent – een haast even belangrijke rol als de moskee. Het is de plek waar hij praat of mediteert over de gruweldood, in het jaar 680, van kalief Ali’s zoon Hoessein bij het bloedbad van Karbala.

De tolerantie richting andere religies merkte ik al meteen toen ik bij het reisbureautje AirBaghdad aan de Haagse Hoefkade mijn reis boekte. De sjiietische eigenaar, Mohammed, had voor mij een Arbaeen-pelgrimsvisum geregeld. ‘Gewone’ visa zijn voor Irak nog steeds niet te krijgen.

Met Arbaeen trekken zo’n tien miljoen, in rouwkleding gehulde, sjiitische pelgrims –  sommigen op blote voeten – van het mausoleum van Ali in Najaf naar het mausoleum van zijn zoon Hoessein in Karbala, een voettocht van tachtig kilometer. Mohammed verzekerde me dat ik als niet-moslim ook mee kon lopen.

ruines
Niet ver van Al Khidr: de ruïnes, met op de achtergrond de Ziggurat, van de in Genesis 10, 10 genoemde stad Erech – © Robbert van Lanschot

Vurig geloven
“Robbert, je zult zien dat er ook christenen, Yezidi en Iraanse zoogsters meelopen. Iedereen is welkom zolang je je maar respectvol gedraagt”. Mijn reis werd een mix van Arbaeen met aansluitend die zwerftocht door Zuid-Irak (een regio waar ik in 2004 vanuit Buitenlandse Zaken zes maanden doorbracht als politiek adviseur van de Nederlandse commandant te As Samawah). Op weg van Najaf naar Karbala zagen uiteraard veel pelgrims dat ik een vreemde eend in de bijt was.

– ‘Ben je wel moslim?’
– Ik: ‘Uh, nee’
– ‘Maar wat ben je dan wel?
– Ik: ‘Uh, ik geloof wel in iets’
– ‘Oh ja? Wat dan?’
– Ik: ‘Nou, ik ben, laat ik het zo zeggen, van katholieke huize…’

Uiteraard ben je op je hoede. Lopen er niet allemaal mensen rond met grote messen? Irak is Irak. Maar ik voelde dat mijn ontwijkende antwoorden niet werkten. Of, erger nog, de achterdocht vergrootte. Pas toen ik het over een andere boeg gooide en me begon te afficheren als gestaald soldaat van het Vaticaan, zag ik blijheid in de ogen van mijn medepelgrims. Iedereen wilde met mij op de foto.

Voor sjiieten in Irak is vooral belangrijk dat je vurig gelooft in je eigen geloof. Zelf zijn ze diep religieus en alles wat naar atheïsme of naar modern ‘ietsisme’ zweemt, is voor hen uiterst verdacht, haast onbevattelijk. Zo roept ook het rijke Joodse geloof respect bij hen op. Eeuwenlang zorgden twee Joodse academies in Irak voor de juiste interpretatie van het geloof via reeksen ‘responsa’ – geleerde antwoorden op geloofsvragen die in de Joodse diaspora leefden vanaf Marokko tot India en Centraal-Azië.

mauso
In het mausoleum van Ezekiel. Op de muur de omstreden inscripties – © Robbert van Lanschot

Wederzijdse liefde
Het respect voor het Joodse geloof en de Joodse leer heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat op de juridische faculteit van de Universteit van Kufa ook de Talmoed wordt onderwezen. En dat respect bleek ook overduidelijk toen er enkele jaren geleden een rel ontstond rond die Hebreeuwse inscripties in het Ezekiël-mausoleum in Al Kifli. De antichambre van dat mausoleum was een moskee geworden en iemand van de Antiquities Authority in Bagdad had bepaald dat die inscripties konden worden weggekalkt. Ook de nis voor de Torah-rollen mocht verdwijnen.

Maar het liep anders. Hoge sjiitische autoriteiten, waaronder ‘topman’ Groot-Ayatollah Ali al-Sistani, tekenden met succes verzet aan in Bagdad. In hun ogen moest de grafruimte zelf een ‘Joodse heilige plek’ blijven. “Iraq cleric slams plan to turn Jewish tomb into mosque”, luidde de blije kop in de Londense Jewish Chronicle.

Terug in Nederland ben ik op internet gaan speuren naar tekenen van genegenheid van de Joods-Iraakse diaspora voor haar voormalige Arabische omgeving. Warme gevoelens plegen immers wederzijds te zijn. Het zou een mooi lichtpunt zijn tussen al die vaak nogal rauwe verhalen uit de regio. Al gauw stuitte ik op twee boeken. Het ene heette Memories of Eden van Violette Shamash en het andere Bagdad Mon Amour van Prof. Shmuel Moreh.

Beide boeken beschrijven de moeilijke laatste jaren van de Joodse gemeenschap in Irak, maar staan ook vol met – de twee titels verraden het al – tedere herinneringen. Violette Shamash is in 2006 overleden in Londen. Shmuel Moreh woont in Israël waar hij emeritus hoogleraar ‘Middle Eastern Studies’ is aan de Hebrew University in Jeruzalem. Toen ik hem over mijn ervaringen in Zuid-Irak schreef, antwoordde hij: “Het klopt dat veel Irakezen die warme gevoelens uiten voor ‘Iraakse’ Joden, dat geheel oprecht doen”.

Zelf wordt hij overstelpt met verzoeken om naar Irak terug te komen. “Veel Iraakse intellectuelen willen via mij druk uitoefenen op de Joden van Babylon – i.e. het hedendaagse Irak – om naar Irak terug te keren. Ze komen zelfs met reistips: via Erbil in het semiautonome Iraakse Koerdistan zouden we Iraakse ID’s en paspoorten kunnen regelen. Ze hopen dat wij hen kunnen leren hoe je een ‘moderne en democratische staat’ kunt runnen op basis van eerlijkheid en rechtvaardigheid.

Geen nieuw leven
Ze zien wijlen Sir Yehezkel Sassoon, die begin vorige eeuw in Bagdad de (Joodse) minister van financiën was, als een ideaal voorbeeld van eerlijkheid en patriottisme”. Het was Sassoon die Irak voor een financiële ramp behoedde door van de Britse regering en de Britse Iraq Petroleum Company contractueel betaling in goud te eisen in plaats van met Britse Ponden. Dat was kort voor de krach van 1929. Nog steeds geldt hij als de wellicht bekwaamste bestuurder die het land vorige eeuw heeft gekend.

Prof. Moreh denkt niet dat mensen in Israël nog interesse hebben voor een nieuw leven in de Arabische wereld. “Ze hebben geen diepe kennis van de taal en de cultuur. Op de televisie en via de sociale media hebben ze de verhalen over de slachtpartijen en religieuze achtervolging in Irak gevolgd. Voor hen zijn Israël, Europa en Amerika veilige en welvarende plaatsen om te leven. Het klopt dat Joden uit Arabische landen, en speciaal die uit Irak, nog steeds van Arabische muziek houden en van de liederen en van de traditionele gastvrijheid en dat Iraakse Joden houden van de gerechten van hun Iraakse voorouders, maar veel verder dan dat gaat het niet…”.

Helaas, de oude genegenheid zoals die nu nog tussen Iraakse Arabieren en Joden met Iraakse roots her en der bestaat, is een bloemperkje dat spoedig kan verwelken.

Robbert van Lanschot (1949) werkte als diplomaat, onder meer in Zuid-Soedan, Ethiopië en Oost-Congo (Goma). Ruim zes jaar geleden verliet hij de Buitenlandse Dienst voor een bestaan als freelancejournalist. In 2010 publiceerde hij ‘Café Mogadishu’, een boek over moslims en islam in Nederland. 

Robbert van Lanschot

Robbert van Lanschot

Freelance journalist

Robbert van Lanschot is oud-diplomaat in Zuid-Soedan, Ethiopië en Oost-Congo (Goma). Momenteel werkt hij aan een boek over relieken van de …
Profiel-pagina
Al 6 reacties — praat mee.