Een belangrijke les die ik heb geleerd in mijn masterstudie interreligieuze relaties[1], is dat waardering van de ander pas echt belangrijk wordt, wanneer die ander écht anders in het leven staat dan jij. Wanneer die ander zulke andere ideeën en opvattingen heeft, dat je er een beetje ongemakkelijk of misschien zelfs boos van wordt. Juist dan is de ruimte voor die ander cruciaal, en dan pas wordt het spannend.

Mijn afstudeeronderzoek[2] getiteld ‘Meningen, macht en minderheden’ begon met de observatie dat er maatschappelijk steeds minder ruimte lijkt te zijn voor religieuze overtuigingen die afwijken van de norm. Een voorbeeld hiervan zijn conservatieve religieuze overtuigingen over homoseksualiteit. Dit was voor mij aanleiding voor de vraag hoe groot onze tolerantie eigenlijk is jegens religieuze minderheden zelf – de groepen met deze meer conservatieve overtuigingen.

De discussie over religieuze scholen en de vrijheden van deze scholen is typisch een voorbeeld dat de gemoederen hoog kan laten oplopen en dat behoorlijk ongemakkelijk kan worden. Een discussie over de plek van lhbti-leerlingen op reformatorische middelbare scholen leverde afgelopen jaren bijvoorbeeld veel ophef op, en zelfs een aangifte tegen de minister van Onderwijs. De worsteling van reformatorische middelbare scholen met het thema homoseksualiteit kan vaak rekenen op afkeuring en verontwaardiging vanuit een meer progressief deel van de samenleving.

Vrijheid

Het Nederlandse onderwijssysteem geeft, met Grondwetsartikel 23 waarin vrijheid van onderwijs is vastgelegd, van oudsher veel ruimte: iedereen mag in Nederland onderwijs geven gebaseerd op eigen religieuze overtuigingen. In mijn masterscriptie heb ik onderzocht hoe groot deze ruimte voor overtuigingen die afwijken van de norm is, en hoe deze ruimte onder druk staat. Ik heb politieke debatten geanalyseerd om te kijken naar hoe politici hierover spreken.

Eén van de debatten die ik analyseerde, ging over de kwestie van reformatorische middelbare scholen die een identiteitsverklaring hanteren voor ouders om daarmee hun opvattingen over onder andere seksualiteit en het huwelijk uit te dragen. Deze opvattingen kunnen we ‘anders’ noemen, in de zin van ‘afwijkend van de progressieve, liberale norm’. Ik onderzocht hoe over deze opvattingen werd gesproken in het debat. Twee dingen die daaruit naar voren kwamen, wil ik hier graag noemen.

Allereerst het feit dat we iemands seksuele identiteit of oriëntatie anders zien dan iemands religieuze identiteit. Een afwijzing van homoseksualiteit zien we vaak als een afwijzing van wie iemand ten diepste is. Over iemands religieuze identiteit wordt echter niet op diezelfde manier gesproken: daarvan wordt in de politieke debatten veel minder fel beargumenteerd dat dit een wezenlijk en fundamenteel deel is van iemands identiteit. Een interessante uitkomst: waarin is religie eigenlijk zo anders? Zien we een religieuze identiteit als een keuze?

Daarnaast bleek er een duidelijke spanning te bestaan tussen de waarden van vrijheid en gelijkheid. Het het non-discriminatiebeginsel blijkt vaak zwaarder te wegen dan religieuze vrijheid, wanneer deze twee waarden met elkaar in conflict zijn. In de kwestie rondom identiteitsverklaringen op reformatorische scholen werd bijvoorbeeld vaak het principe van gelijke behandeling van leerlingen met verschillende seksuele oriëntaties benadrukt, en werd daarmee impliciet minder belang gehecht aan de vrijheid van een school om bepaalde religieuze overtuigingen uit te dragen.

Marginale plaats

Natuurlijk hebben de genoemde bevindingen te maken met een veel bredere ontwikkeling in de plaats van religie in de Nederlandse samenleving: die plaats is in de afgelopen jaren marginaler geworden. We hebben te maken met secularisatie en religie wordt vaak gezien als privézaak of een losstaand onderdeel van het leven van een beperkt groepje mensen, dat op scholen niet te expliciet aanwezig zou moeten zijn. De uitkomsten van mijn analyse laten een duidelijk machtsverschil zien tussen het seculiere en het religieuze perspectief: zonder dat men zich ervan bewust is, is het seculiere perspectief dominant, waarbinnen de vrijheid om uiting te geven aan religieuze overtuigingen iets minder belangrijk is dan gelijkheid in seksuele identiteit. Zonder dat dit misschien zo bedoeld is, wordt het religieuze perspectief de uitzondering, de afwijking van de norm. Dit draagt bij aan marginalisering van religieuze minderheidsgroepen.

Het fenomeen dat ik beschrijf, noem ik de ‘tolerantieparadox’: tolerantie ten opzichte van minderheden wordt belangrijk geacht, maar deze tolerantie hebben we als samenleving niet in gelijke mate voor iedere groep. Tolerantie wordt vooral van belang geacht voor de minderheidsgroep van lhbt-jongeren, en wordt minder sterk verdedigd voor een religieuze minderheid. De tolerantie voor de religieuze ander blijkt hierdoor niet altijd even vanzelfsprekend te zijn.

Ik betoog niet dat dit per definitie een probleem is. Het kan zijn dat we in de 21ste eeuw de waarde gelijkheid inderdaad hoger in het vaandel hebben dan religieuze vrijheid, en dat we tolerantie voor de ene groep inderdaad belangrijker vinden dan tolerantie voor de andere groep. Dit blijft nu echter onuitgesproken: er wordt binnen een niet-religieus gekleurd kader gedacht door veel politici, zonder zich bewust te zijn van dit kader, van deze gekleurde bril. Het zou goed zijn voor de discussie als politici zich bewuster zijn van het seculier-gekleurde perspectief dat ten grondslag ligt aan hun denkbeelden over religie en religieuze scholen, en als er meer wordt gereflecteerd op de eigen machtspositie en normatieve ideeën.

Uiteindelijk zullen er altijd grote en wezenlijke verschillen van overtuiging blijven bestaan tussen ons mensen, en hoeven we elkaar niet helemaal te begrijpen of ieder verschil te overbruggen. Wat mij betreft is inclusief samenleven alleen mogelijk als we zien dat we allemaal gekleurde brillen ophebben. Dan kan er ruimte ontstaan voor die grote, af en toe pijnlijke en soms onoverbrugbare verschillen tussen jezelf en de ander.

Noten:
[1] Een specialisatie aan de faculteit Religie en Theologie van de Vrije Universiteit Amsterdam.
[2] In dit onderzoek ben ik begeleid door Prof. Dr. Gerdien Bertram-Troost.

1517089438573

Esther Kamphuis

Esther Kamphuis studeerde Building Interreligious Relations aan de Vrije Universiteit en is werkzaam voor onder meer Nieuw Wij.
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.