De gevolgen van deze conclusie zijn niet gering. Een beroep dat niet als zodanig wordt erkend, opent de deur voor beunhazen en zelfverklaarde imams. Grenzen als het gaat om de vraag wat de imam kan en mag, zijn er niet of zijn onduidelijk. Als het beroep imam niet wordt erkend, kan het zich niet ontwikkelen. De opvatting dat imam geen beroep is, vertaalt zich verder in de lage materiële waardering van de functie, wat weer leidt tot minder gekwalificeerde imams. De betere imams stappen vroeg of laat op. Veel moskeeën in Nederland, in het bijzonder de Marokkaanse, zitten vaak al behoorlijk lang zonder imam. De goede imams die blijven, raken gedemotiveerd en overspannen en voelen zich miskend. Om nog maar te zwijgen van de schade die individuen, gemeenschap en de samenleving ondervinden van minder gekwalificeerde imams. En als het imamschap geen beroep is, rijst ook de vraag waarom we academische opleidingen voor hen moeten inrichten en waarom studenten zich zouden aanmelden bij de Nederlandse imamopleidingen.
De islamitische elite is zich terdege bewust van het probleem. De voorzitter van le Conseil Français du Culte Musulman, Fouad Alauoi, verklaarde onlangs dat het verbeteren van de positie van de imam een belangrijke uitdaging is voor westerse moslims. Hij noemde specifiek de verbetering van het imago en het niveau van de bezoldiging. Deze noodzaak wordt ook in Nederland onderkend. Maar het probleem blijft hardnekkig en vereist een brede discussie in de islamitische gemeenschap. Waar komt het huidige beeld van de imam vandaan en hoe wordt het in stand gehouden? Hoe reageren de imams hierop en welke ontwikkelingen zijn er op dit gebied? Wat zijn de perspectieven?
Op 23 februari 2013 vroeg het populaire Marokkaanse online tijdschrift Hespress in een artikel aandacht voor de kwetsbare rechtspositie van de imam in Marokko. Imams worden slecht betaald en ze genieten geen rechtsbescherming. Opvallend is dat men zich in het artikel afvraagt of het imamschap een professie is of een vorm van vrijwilligerswerk. In het artikel en in de lezersreacties neigt men naar het laatste. Als volgt wordt dit gelegitimeerd: “Het spreekt vanzelf dat het imamschap geen bezoldigde functie mag zijn daar het een vorm van aanbidding van God is voor de imam zelf”. De beloning daarvoor is als het ware ‘veilig gesteld’ in het paradijs, aldus de auteur en meeste lezers.
Maar juist in deze voorstelling van zaken ligt deels de oorzaak van de slechte rechtspositie van de imam. Want het ‘imamschap’ bekeken vanuit de professie/vrijwilligerswerk-vraag is van een heel andere orde dan ‘imamschap’ in de zin van ‘aanbidding van God’. Het eerste duidt, zoals het woord dat zegt, op het beroep als geheel. Het tweede woord ‘imamschap’ verwijst slechts naar de specifieke activiteit van ‘voorgaan’. Het gevolg van deze semantische misvatting is dat men het voorgaan in het gebed als norm neemt voor de gehele dienstverlening met als gevolg de lage waardering. Onlangs concretiseerde de voorzitter van de Marokkaanse Raad van Ulama in Europa deze misvatting tijdens een conferentie in Leiden als volgt: “De (geloofs)gemeenschap ziet ons vijf maal daags het gebed in een paar minuten tijd voorgaan en reduceert onze inzet tot deze fysieke activiteit. Op basis hiervan worden we gewaardeerd” (Moskee Ibn Malik, Leiden 21-03-2013). “Laag gewaardeerd” wil zeggen dat de imam niet als beroepsbeoefenaar wordt gezien, dat hij een mager loon ontvangt en dat publieke erkenning voor zijn verdiensten uitblijft. “Ze verwachten van de imam dat hij een goede herder (ra‘i) is, terwijl hij zelf een verwaarloosde schaap is”, vulde een vooraanstaand lid van een moskeebestuur aan.
In deze semantische misvatting ligt – zoals eerder aangegeven – een belangrijke verklaring voor de opvatting dat de imam geen beroep zou zijn en voor de lage waardering van de imam. Verder spelen de volgende factoren hierbij een rol. Allereerst is er het economische principe van vraag en aanbod. Te veel imams of kandidaat-imams leiden tot goedkope geestelijke arbeiders. In landen als Marokko is een overschot aan imams die meestal zijn opgeleid in particuliere Koranscholen en seminaries. Uit dat overschot zijn de meeste Marokkaanse imams in Europa afkomstig en vervolgens aangesteld. Omdat werken in Europa nog steeds gewild is, blijft de beloning laag. Daarbij speelt de redenering van veel moskeebesturen nog een rol: de beloning moet geschieden conform de standaarden van het land van herkomst. Een maandelijks bedrag van € 500,- in West-Europa is voor een Marokkaanse dorpsimam ongehoord hoog. Ook speelt mogelijk in de publieke opinie het idee dat de imam best weinig materiële beloning mag krijgen, omdat hij toch zal worden gecompenseerd door niet-materiële tegenprestaties, zoals sociale eer of een goddelijke beloning. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat gelovigen heus wel weten wat de imam waard is en dat zij vinden dat het imamschap een professie is, maar dat ze zijn inzet als ‘beperkt’ zien om te voorkomen dat zijn honorarium hoger komt te liggen dan bij de meerderheid van de gemeenschapsleden. In Nederland en andere West-Europese landen ligt de gehanteerde maatstaf voor een inkomen bij de eerste generatie migranten. Hun gemiddelde inkomen ligt rond het minimumloon. Dit minimumloon is het maximale wat een imam gegund kan worden. Meestal ligt het feitelijke honorarium ver daaronder, zeker als men bedenkt dat de imam over het algemeen geen vakantiegeld ontvangt, niet verzekerd is tegen werkloosheid en ziekte en geen pensioenvoorziening opbouwt.
Veel imams leggen zich echter niet neer bij de situatie en proberen op allerlei manieren hun beroepsprofiel aan te scherpen en (de waarde van) hun ‘producten’ en ‘diensten’ zichtbaar te maken. Ik kan me herinneren dat in 2011 een mondige imam in Noord-Brabant zijn vrijdagspreek bijna geheel had besteed aan dit aspect. De aanleiding was dat iemand hem dringend had verzocht om een overleden familielid te wassen. Hij had hierover zijn ergernis uitgesproken: “Dat staat niet in mijn taakomschrijving. Wat denkt deze man wel!” Om sympathie op te wekken had hij vervolgens gezegd: “Bovendien, dit was iemand die niet eens betrokken was bij de (moskee)gemeenschap, nooit de moskee bezocht en waarschijnlijk ook niet de ledencontributie betaalde”. In feite zond hij twee boodschappen uit. Het gehoor moest begrijpen, gelet op de magere loon, dat niet al te veel (gratis) diensten van hem verwacht konden worden. En: men moest beseffen dat tegenover meer diensten zowel een materiële tegenprestatie als meer waardering behoren te worden gesteld.
In een andere context deed Hespress op 23 oktober 2012 in een ander artikel getiteld ‘Marokko exporteert zijn imams naar de Golfstaten’ verslag van Marokkaanse imams die naar de Golfstaten uit willen wijken voor betere arbeidsomstandigheden. Het Marokkaanse dagblad Almassae berichtte op 6 februari 2013 over een brief van het Verbond van de Imams naar de Koning, de prins der gelovigen – ofwel de hoogste religieuze autoriteit -, waarin ze vragen om meer erkenning en meer waardering. Uit de opmerkingen van veel imams in Nederland kan men opmaken dat ze het alleen nog volhouden bij gebrek aan betere alternatieven. Zodra een imam een beter alternatief heeft om van te leven, neemt hij de benen. Veel universitair opgeleide imams hebben de moskee verlaten om als geestelijk verzorger in de gevangenis of de zorg elders te werken.
Dat de imam een belangrijke schakel is in het religieuze bedrijf, daar is men zich, zoals hierboven is aangegeven, van bewust. Opvallend is dat het seculiere Turkije het eerste ‘islamitische land’ is dat dit besef omzette in beleid door het beroepsveld te reguleren. Imams worden daar sinds tientallen jaren opgeleid in reguliere onderwijsinstellingen en krijgen bij aanstelling een respectabele loon uit belastinggeld (van € 800 oplopend tot € 1100, aldus een insider). Marokko zette pas in 2006 een paar stappen richting regulering van het beroep. Er is eerst een beroepsstandaard genaamd ‘Gids voor de imam en de predikant’ (dalil al-imam wa al-khatib) opgesteld in samenwerking met de Hoge Religieuze Raad. Wie daaraan voldoet, komt in aanmerking voor een toeslag van omgerekend € 90,- per maand, boven op het salaris van rond € 150,- dat moskeegangers betalen. Bij Turkse moskeeën in West-Europa, die gelieerd zijn aan de overheid, worden imams tijdelijk gedetacheerd tegen een vergoeding van ruim € 1800,- boven op wat ze in hun vaste moskee in Turkije krijgen.
De jonge generatie moslims zal in de nabije toekomst waarschijnlijk wel het verschil gaan maken. Anders dan hun (voor)ouders zullen ze de diensten van de imam gaan ‘kapitaliseren’ aan de hand van geestelijke arbeid in een complexe moderne samenleving. Het feit dat hun opleiding en inkomen zal zijn toegenomen, zal effect hebben op de waardering van de imam. Ze zullen de imam waarderen op basis van zijn 24 uurs-beschikbaarheid voor de moskee en de gemeenschap, zijn standaard religieuze taken zoals voorgaan in gebed en preek, zijn vele andere pastorale activiteiten binnen en buiten de moskee, zijn onderwijzende, vormende en opvoedende taken, zijn bemiddelende rol in conflicten, zijn counseling-activiteiten in zingevingskwesties voor individuen en voor de intermediaire rol die hij vervult tussen de gemeenschap en de samenleving als geheel.
Natuurlijk moeten het imams zijn op het niveau van deze nieuwe generaties en geheel opgeleid in hun context. Om dat niveau te bereiken, kunnen moslims en opleidingsinstituten zich laten inspireren door de volgende advertentie die de Turkse Ottomaanse sultan Suleyman de Grote (regeerde tussen 1520-1566) plaatste voor de moskee-imam. In deze advertentie zijn de belangrijke functie-eisen waar de kandidaat aan moest voldoen opgesomd. Deze eisen luiden (in deze volgorde):
1. Het beheersen van het Arabisch, Latijn, Turks en Perzisch;
2. Grondige kennis hebben van de Koran, de Bijbel en de Torah;
3. Geleerd zijn in de sharia en de fiqh;
4. Het beheersen van natuurkunde en wiskunde op het niveau van docent;
5. Meester zijn in het ridderschap, boogschieten, zwaardvechten en de kunst van oorlogsvoering [lees: ‘sportief’];
6. Het hebben van een knap uiterlijk;
7. Het beschikken over een sterke en melodieuze stem.
(afgedrukt in het Turkse tijdschrift Hürriyet van 2 augustus 1998)
Als moslims deze richtlijnen hanteren, dan wordt het vanzelf duidelijk dat het om een beroep gaat en krijgen ze imams van niveau.
Wat mij opvalt is dat het hebben van kennis het leven veel moeilijker maakt. Hierdoor verdwijnt vaak het onbevangen zijn wat in kinderen meer leeft dan in menig volwassen mens. Kinderen zien geen kwaad, zijn veel meer in staat om op een natuurlijke wijze met elkaar om te gaan totdat ze worden beïnvloed door gedachten van hun ouders, van de omgeving, de leefsituatie die al dan niet als a-sociaal wordt beschouwd en daardoor a-sociaal wordt. Kinderen ervaren en voelen onbewust en soms bewust de pijn die in de samenleving heerst en zijn solidair met hun levensomstandigheden. Dat wil geenszins zeggen dat ze da ar blij mee zijn of dat hun ouders dat zijn. Ik zal u een voorbeeld geven. Als kind moesten ik biechten terwijl ik geen idee had wat ik verkeerd had gedaan. Wij, de kinderen uit dezelfde klas, keken elkaar aan en gingen bij elkaar te rade wat we verkeerd konden doen. Wij gingen dus op zoek naar kattekwaad. Ons werd zelden geleerddat we ons mochten ontwikkelen in een liefdevolle omgeving, wel dat God straft als je het wel eens oneens was met mensen die machtig zijn. Hetzelfde geldt voor de Islam. Daar is veel sprake van barmhartigheid, echter de dogmatische regels krijgen de voorrang. Er is sprake van een leer, hoofdzakelijke kennis welke in de realiteit vaak ontbreekt. Elke religie heeft aspecten die goed zijn en aandacht verdienen. Het dogmatische ervan geeft mij althans geen goed gevoel. Vele mensen en m.n. kinderen willen van nature graag liefdevol zijn. Ze weten echter niet hoe ze dit kunnen verwezenlijken. Dat vergt zorg, tijd en aandacht. Vele kinderen zijn geboren met oud zeer, gedragen zich onhandelbaar. Zij hebben iets goed te maken en vanwege hun gedrag worden ze belemmerd goede dingen te mogen doen.