Ik heb Jan Bor altijd beschouwd als een origineel en creatief denker, iemand die een open spirituele houding combineert met een stevige portie filosofie. Dat liet hij al zien in zijn boeken Op de grens van het denken (uit 2005), Wat is wijsheid? (uit 2012) en zijn vorig jaar verschenen boek Mondriaan filosoof. Bor is niet, zoals veel filosofen, een materialist, maar in zijn boeken en artikelen zit altijd een mystieke component: Bor ziet het mysterie dat in, onder en achter de materialiteit van ons universum schuilgaat en zich daarin openbaart. Hij combineert filosofie met sterke beschouwingen over spiritualiteit en kunst, citeert net zo goed Krishnamurti als Bergson en Mondriaan.
Ik was dan ook erg benieuwd toen ik vernam dat er een nieuw boek van Bor uit zou komen over moderne spiritualiteit. Dat boek is er nu, met als titel OnZen: Over moderne spiritualiteit. De titel zegt alles: zen is onzin volgens Bor. Of anders gezegd: zen heeft weliswaar een mystieke of spirituele kern, maar die wordt verduisterd door claims dat er methoden zijn om de kern te bereiken, dat je lid moet zijn van een gemeenschap (de sangha) en moet luisteren naar wat de verlichte meester je vertelt. Zen is eigenlijk religie: “Gedateerde troep dus” (135). Ik heb het boek met open mond en stijgende verbijstering gelezen.
Autobiografisch
Een groot deel van het boek is sterk autobiografisch van aard. Eigenlijk is het boek één lange beschrijving van hoe Bor tot zijn huidige inzichten omtrent spiritualiteit is gekomen. Bor begint met zijn ervaring van de afgrond en leegte van het bestaan toen zijn driejarige tweelingbroertje doodziek werd. Hij vertelt over zijn ervaringen bij het spirituele centrum Kosmos, over zijn zenopleiding in Japan en later in Engeland, en over zijn ervaringen met de kunstenaar Wim de Haan.
Het was met name tijdens zijn zenopleiding in Engeland (bij Irmgard Schloegl) dat Bor ervan doordrongen raakte dat zen gelijkstond met ritueel, met jaknikken, met onderwerping aan een hiërarchische ordening. Zen blijkt submission te zijn, “afgedwongen door een kracht of een macht of een gezag van buitenaf” (61). Het is allemaal niet verwonderlijk: Bor beschrijft hoe de oorspronkelijke wortels van zen teruggaan op de Japanse militaire cultuur van de Samoerai. Bij zen gaat het om overgave en die kweekt afhankelijkheid en hiërarchie en dus heteronomie – en dat alles is ook een typische trek van religie. Zen is dus gewoon een geloof. Aldus Bor.
Maar zoals gezegd, Bor erkent dat zen een mystieke of spirituele kern heeft. Die kern is eigenlijk ontleend aan het taoïsme en betreft het onuitsprekelijke mysterie van de werkelijkheid: “Er is dus ‘iets’ wat aan de taal en het denken (…) ontsnapt, dat before thinking is, voorafgaand aan het denken of het innerlijk praten. De taoïsten nodigen je uit om je voor dat aspect van de wereld open te stellen. De zenschool, een uitgesproken Chinese vorm van boeddhisme, neemt deze notie van een onzegbare en onkenbare kant van de dingen over” (86-87). Bor citeert ook Meister Eckhart, die eveneens kennis had van die mystieke kern van de dingen en de wijze waarop de mens zich daarvoor kon openstellen.
Bor ontkent daarentegen dat er een methode is om die mystieke kern te bereiken. Iedereen moet zelf de weg erheen gaan, schrijft hij. Iedere spiritualiteit is dan ook strikt individueel of zelfs individualistisch. Zodra het een collectief beleefde spiritualiteit wordt, wordt het volgens Bor oneigenlijk en degenereert het tot een religie, met als gevaar dat het de mens onvrij en afhankelijk maakt.
En dat gevaar bestaat voortdurend, zo meent Bor, omdat de mens een diepe angst heeft voor de leegte. De filosoof bij uitstek die Bor hier als gids aanneemt, blijkt Kierkegaard te zijn. Volgens Bor beschrijft Kierkegaard als geen ander hoe diep de angst voor de leegte en eenzaamheid is. Jammer is alleen, zo meent Bor, dat de mens volgens Kierkegaard God nodig had om de mens verlossing van die vertwijfeling te bieden en daarmee vrijheid. Dat de mens vrij is meent Bor te kunnen betogen met behulp van Bergson. Een God is niet nodig, een medemens ook niet. De mens is bij Bor een monade.
In het laatste hoofdstuk komt Bor dan terug op moderne spiritualiteit. Hij vat zijn visie samen. Veel spiritualiteit is volgens Bor slechts “religie in een ander jasje (…) dat gekenmerkt wordt door heteronoom denken en doen. Gedateerde troep dus” (135). Modern volgens Bor is: “op zoek gaan naar autonome vormen van innerlijkheid, en daarmee je afhankelijkheid van een instituut, een geestelijk leider of een veronderstelde transcendente macht afwijzen” (138). Dit is waar het om draait volgens Bor, totale autonomie: “Zo is de mens niet afhankelijk van een hogere macht maar vrij om zijn eigen natuur te bepalen” (140). Spiritualiteit laat zich dan ook niet organiseren: “zo veel individuen, zo veel wegen en daarmee zo veel manifestaties van een moderne spiritualiteit” (150). En daarmee eindigt het boek. Meer valt er ook niet te zeggen, omdat Bor zich dan immers zelf als goeroe op zou stellen en teniet zou doen wat hij wil zeggen.
Weinig vernieuwende visie
Waardoor raakte ik nu met name teleurgesteld in het boek? Ik vermoed dat het komt door de weinig vernieuwende visie van Bor zelf. Hij vindt zen een vorm van religie en als zodanig “gedateerde troep”. Het probleem is dat Bor zelf gevangen lijkt te zijn in een achterhaalde wijze van denken, namelijk door religie en heteronomie gelijk te stellen en tegenover vrijheid en autonomie te zetten. Bor is dus niet minder dan een Verlichtingsdenker van het oude stempel, iemand die meent dat de mens als een monade is, een louter subject dat op zichzelf bestaat en zichzelf de wet kan stellen.
Bors antireligieuze houding is stuitend. De definitie van religie als een keuze voor heteronomie en dus voor hiërarchie en onderdanigheid meent Bor bij Marcel Gauchet te kunnen vinden. Bor schrijft dat Gauchet meent dat religie als keuze voor heteronomie uiteindelijk verdwijnt en dat daarmee religie verdwijnt.
Bor blijkt echter een slordige lezer. Gauchet meent weliswaar dat de historische religies langzaam zullen verdwijnen, maar dat die religies voortkomen uit een “antropologisch substraat”, een kern in de menselijke natuur die wel degelijk blijvend is. En zo concludeert Gauchet dan ook: “Wat in de religies zijn uitdrukking vond moet een vorm vinden buiten de godsdienst” (Ferry & Gauchet 2005, 80). Met andere woorden, Gauchet (en ook Ferry) zien weliswaar traditionele vormen van religie verdwijnen, maar er voor in de plaats komt iets anders. Religie in haar herkenbare vormen verdwijnt, maar ‘het religieuze’ en ‘het heilige’ blijven en worden getransformeerd tot nieuwe vormen. Er is dus religie na de religie (aldus de titel van het boekje van Ferry en Gauchet).
Verder meent Bor dat Gauchet heteronomie verwerpt en juist autonomie voorstaat. En ook dat is onjuist. In zijn discussie met Luc Ferry stellen beide dat absolute autonomie een illusie is. Er zijn nu eenmaal feiten en waarden die de mens overstijgen en die eisen stellen aan de mens die zich daaraan moet conformeren. Ferry zegt: “Menselijke wezens hebben nooit waarden gefabriceerd, tegenwoordig net zo min als vroeger. Autonomie heeft niets te maken met het fabriceren van waarden. Anders gezegd, en dit zal sommigen verbazen, waarden zijn tegenwoordig nog precies zo onafhankelijk van de mens en boven de mens uitgaande als in de traditionele optiek” (Ferry & Gauchet 2005, 75). Die waarden noemt Ferry dan ook ‘heilig’, en Gauchet onderstreept dat: “Ik ben het helemaal met je eens wat het laatste punt betreft dat je hebt aangeroerd, en dat essentieel is voor de aard van de autonomie: men kan geen waarden fabriceren. Autonomie betekent het maken van wetten die ten dienste van deze waarden staan” (Ferry & Gauchet 77).
Wat door autonomie wel verandert, zo meent Gauchet, is de manier waarop waarden worden begrepen en geïnterpreteerd en de wijze waarop we in de praktijk met waarden omgaan. Om een voorbeeld te noemen: vroeger werden waarden gezien als van goddelijke oorsprong, maar door het langzame eroderen van het idee van een bovennatuurlijke werkelijkheid, verandert dat idee. Waarden worden vandaag gezien als immanent, als deel van onze natuurlijke werkelijkheid (zie bijvoorbeeld Nagel (2014) en Dworkin (2014)). Maar dat betekent niet dat de eisen die deze waarden aan de mens stellen, minder dringend zijn geworden. Zowel Ferry als Gauchet verwerpen het idee van een totale autonomie van de mens. Absolute autonomie staat gelijk aan anarchie en chaos.
Echte autonomie wordt slechts mogelijk bij de gratie van de acceptatie van de heteronomie. Vandaar dat Gauchet dus ook zegt dat autonomie betekent het maken van wetten ten dienste van die waarden. Pas als mensen inzien in welk web van relaties en betrekkingen ze zitten, dan pas wordt werkelijke autonomie en – zou ik zeggen – vrijheid mogelijk. Dit alles ontgaat Bor volledig.
Besluit
Kortom: ik vind dit boek een enorme teleurstelling. Bor vond het blijkbaar nodig een persoonlijk boek te schrijven waarin hij afrekent met zijn eigen spirituele verleden. Hij schrijft weliswaar (op pagina 21) dat hij dankbaar is voor zijn zentraining en voor wat zijn Japanse en Engelse leraren en lerares hem hebben bijgebracht, maar die dankbaarheid is nauwelijks voelbaar in de pagina’s die volgen. Snoeihard is zijn kritiek op zen en op zenleraren (zoals ook op de Nederlander Ton Lathouwers die met onverholen woede door ‘Kill Bill Bor’ neergesabeld wordt).
Het boek lijkt een uiting van grote, persoonlijke woede en opgehoopte frustratie. Zijn tekeer gaan tegen religie als “infantiel” (109) en “voor de eenvoudigen van geest, zij die zelf niet kunnen of willen of hoeven nadenken” (155) doet niet onder voor de simplistische nieuw-atheïstische retoriek. Het is een filosoof onwaardig.
Bors boek lijkt zelf onderdeel te zijn van een dynamiek van drang naar een grotere persoonlijke vrijheid en naar een grotere autonomie. Door alle schepen achter zich te verbranden en zich op te stellen als een eenling met een eigen, unieke, louter individuele spiritualiteit, zegt Bor eigenlijk schijt te hebben aan de rest van de wereld. Dat is blijkbaar waar autonomie voor staat. Tsja, Bor mag dat vinden, dat is zijn goed recht. Maar is dat een spirituele houding? Hij mag het denken, ik vind het weinig verheffend.
Als Bor de discussie van Ferry en Gauchet nauwkeuriger had gelezen, was hem wellicht opgevallen dat beide denkers verdedigen dat absolute autonomie een illusie is. Mensen zijn wezens die door heteronomie én autonomie gekenmerkt worden. Er zijn nu eenmaal feiten waar we ons voor gesteld zien, die we niet kunnen veranderen. We kunnen de natuurwetten niet veranderen. We kunnen onze biologische natuur niet veranderen. We kunnen ons persoonlijke verleden niet ongedaan maken. We bevinden ons nu eenmaal in een web van betrekkingen en relaties tot de werkelijkheid, tot onze medemensen en tot onszelf. Maar we hebben wel de vrijheid om te handelen, flexibel, binnen de grenzen die aan ons gesteld zijn en met de persoonlijke bagage die ieder van ons meedraagt en die ieder van ons maakt tot wie zij of hij is. Onze vrijheid zit in de wijze waarop we ons verhouden tot dat web van betrekkingen en dus ook tot onszelf.
Een moderne vorm van spiritualiteit kan maar beter aansluiten bij die dynamiek van heteronomie en autonomie die het menselijk leven kenmerkt. Iedere vorm van spiritualiteit die daarentegen blijft hangen in antireligieuze sentimenten en in een klassiek dualisme van autonomie versus heteronomie, van vrijheid versus afhankelijkheid, is hopeloos achterhaald en ouderwets.
Overige literatuur
– Dworkin, Ronald. Religie zonder God. Amsterdam: Amsterdam University Press 2014.
– Luc Ferry & Marcel Gauchet. Religie na de religie: Gesprekken over de toekomst van het religieuze. Kampen: Klement / Kapellen, België: Pelckmans 2005.
– Thomas Nagel. Geest en kosmos: Hoe houdbaar is de neodarwinistische visie? Amsterdam: Amsterdam University Press 2014.
In oktober 2016 verschijnt het boek ‘God, Iets of Niets’ van Taede Smedes: De postseculiere maatschappij tussen geloof en ongeloof’ bij Amsterdam University Press: een boek over religieus atheïsme, religieus naturalisme en post-theïsme. In dat boek komt de discussie tussen Luc Ferry en Marcel Gauchet ook uitgebreid aan de orde.
Mooie genuanceerde boekbespreking. Dank, want hier is grote behoefte aan. Het breekt een lans voor oprechte filosofie, authentieke spiritualiteit en het natuurlijke verlangen tot religare. Het laat ook zien dat de lezer die klakkeloos aanneemt wat hij of zij aan het lezen is, niet gegarandeerd is van een zorgvuldig gepresenteerde inhoud. Een les die ons dagelijks vergezellen mag, zowel in eigen verwoordingen als in het beluisteren ervan op grote schaal. Recht doen aan je bronnen, is ook een vorm van submission… – HB
Een vurrukkulluke recensie, daar heeft een mens wat aan. En dat meen ik want ik zat al een week te aarzelen of ik OnZen wel of niet ging kopen.
En met deze spelling van Remco Campert zitten we in de tijd waarin Jan Bor of is blijven leven of naar is teruggevallen: de zestiger jaren. Een tijd die Taede duidelijk niet heeft meegemaakt. Dat is geen schande, maar lastiger is dat hij weinig affiniteit met Zen heeft. Een Zen dat niet zozeer spiritueel is maar irrationeel of zelfs anti-rationeel.
Ik kan me goed voorstellen dat Taede dit boek een grote teleurstelling vindt, maar hij begrijpt niet hoe tot the point het ‘neersabelen’ van Ton Lathouwers is.
De kritiek van Jan Bor op Zen als religie is een onderwerp waarin Taede Smedes thuis is. Maar hoe zit het met z’n kritiek op het wezenlijke element van Zen: DE LERAAR, DE MEESTER ?
“Het is een filosoof onwaardig” vindt Taede Smedes van dit boek van Jan Bor. Dat is vast wel zo, maar is het ook een Zen-beoefenaar onwaardig?
Zou het niet kunnen dat beoefenaren van Zen in Nederland veel aan OnZen hebben, juist om de argumenten waarom Taede het zo’n slecht boek vindt? Om af te kicken?
Wat ik nooit zo goed begrijp waarom iemand ( in deze Jan Bor ) een ander ( in deze Ton Lathouwers ) neer ‘moet ‘ sabelen om het eigen denken in het licht te zetten.
Ik heb het boek niet gelezen en deze bespreking doet me besluiten het links te laten liggen. Het doet me zo wat denken aan het boek ‘De Schildpad en het Schot’ van Hendrik van Teylingen uit 1985, al was dat een minder filosofisch ego-document over het afscheid van een religieuze weg.
Deze bespreking bevat helaas zoveel onjuistheden, doorspekt met ad hominem frasen, dat er geen beginnen aan is om ze allemaal te weerleggen. Laat ik er niettemin een paar aanstippen.
1. Ik schrijf nergens dat zen onzin is. Wel stel ik de onzen van de zen qua geloof, kerk of instituut en systeem aan de orde. In dit verband een uitspraak uit de zen-traditie: ‘zen is geen zen’. Dat ‘geen zen’ van de zen blijkt bij nadere beschouwing zo dominant, dat zen ermee samenvalt en ik er graag afstand van neem. Wat er wel waardevol aan is – ik heb er het langste hoofdstuk aan gewijd – maak ik op goede gronden los van de officiele, institutionele, traditionele zen. Dat is geen ‘afrekening’; ik leg me slechts rekenschap af oftewel maak de rekening op.
2. Ik schrijf niet dat de mens een ‘monade’ of een in zichzelf besloten, een op zichzelf bestaand subject is. Integendeel, niet-denken doet je juist door de bodem van je subject-zijn heen vallen en raken aan het individu dat je bent, hetgeen een mysterie want onuitspreekbaar is. Dit is het lege gemoed van Eckhart, het lege hart of de lege spiegel van de zen. Het reflecteert de andere individuen (en singulariteiten), valt er in die zin mee samen.
3. De weg erheen kan slechts een individuele zijn.
4. De autonomie ervan grijpt dieper dan die van het denkende subject. Juist omdat het openstaat naar anderen, zal het zich houden aan de categorische imperatief en zonodig mensen helpen (maar dit punt werk ik niet uit).
5. Gauchet spreekt in dit verband van het ‘aardse absolute’; het besef ervan was er al voor de religie als instituut, verbonden met de politieke macht, ontstond en maakt zich inmiddels los van de traditionele religies. Net als Gauchet probeer ik in een gedache-experiment dit ‘spirituele’ los te denken van de traditionele religies, waaronder zen, en zo in het post-religieuze tijdperk dat we betreden aan dit pre-religieuze een plek te geven.
6.Uiteindelijk (laatste hoofdstuk) laat ik de post-religieuze weg naar binnen (‘moderne spiritualiteit’) en de overgeleverde religies naast elkaar bestaan. Dat fluistert de Zwarte Maagd, zelf een symbool van het pre-religieuze, mij in. Maar zij is natuurlijk mijn eigen en innigste hart, de bron van mijn autonomie en van het besef diep met alles en iedereen verbonden te zijn.
Dit alles ontgaat de recensent. Geloof maakt inderdaad blind. Dat hoort er kennelijk bij, naast de mogelijkheid van wakker worden.
Zo gaat de bespreking voorbij aan mijn argumenten en is ze tendentieus, parti pris en bovendien agressief.
Ik heb het boek niet gelezen en kan daar dus geen mening over geven. Ik krijg de indruk dat in dit boek op een dogmatische manier met traditionele religie wordt afgerekend. Mijns inziens maak je dan dezelfde fout die door religieuze dogmatici wordt gemaakt. Voor mij is de kern van alle grote godsdiensten medemenselijkheid en liefde. Autonomie en vrijheid bestaan alleen bij de gratie van rekening houden met een ander. De basis van elke beschaving is gemeenschappelijkheid.
Hierarchie is een wezenlijk onderdeel van de menselijke beschaving. Ouders vs. hun kinderen, regeringsleiders vs. burgers, leidinggevenden vs. uitvoerende werknemers. De hele basis van onze menselijke beschaving is de collectieve organisatie en het verdelen van taken . De ongelukken en wreedheden die plaatsvinden in de menselijke geschiedenis zijn het gevolg van het loslaten van de morele plicht om voor elkaar te zorgen en op te komen. De Bijbel, waar ik mee ben opgegroeid, is daar ondubbelzinnig in. Israël en navolging daarvan, Christenheid en vervolgens de Islam hebben de opdracht om tegen hebzucht, machtswellust en egoïsme te strijden.
Dogmatisch denken op godsdienstig gebied leidt tot Inquisitie en Jihadisme, op politiek gebied uiteindelijk tot een of andere vorm van fascisme. Een dogmatische opvatting van persoonlijke vrijheid en autonomie is van God en iedereen verlaten leven: zoals Robinson Crusoe op een onbewoond eiland. Uiteindelijk misschien wel de ultieme vorm van onvrijheid.
Bedankt voor je reactie Jan Bor, duidelijk.
Taede kan erg goed analyseren en filosoferen en nadenken. Dat stel ik op prijs. Maar ik lees tussen die zuivere analyse fragmenten tevens een fel persoonlijk stelling nemen. Dat gaat onvermijdelijk gepaard met schaduwkanten. Die schaduwkanten verhullen een begrip voor het “intelligente” maar dan in de ware betekenis van het woord n.l. “tussen de regels door lezen”. Dat is een eigenschap die ik helaas veel bij goed nadenkende filosofen tegen kom. Ze beperken zich meestal tot het stapsgewijze redelijke hersendenken. Doch af en toe schijnt er dan een lichtstraaltje van nous door. Die lichtstraaltjes vermoede ik al in jouw boek zonder het gelezen te hebben vanwege de felle duistere fenomenen die in de boekbespreking van Taede voorkomen.
Het licht scheen in de Duisternis, en de Duisternis heeft het niet begrepen.
Tot mijn genoegen lees ik in je reactie dat je door die Duisternis heen bent gekropen. Ik voelde het goed aan vermoed ik voorzichtig: je lijkt me een toneelspeler die met verve als Bor de wolf in zijn eentje huilt in het bos, en niet begrepen wordt door de schapen die schaap blijven in de kudde en bang voor je woorden, omdat ze geen wolf willen worden.
Met dank aan Carla die me op jouw reactie hier heeft gewezen bij Paul van de goden en mensen.
Ik heb het boek wel gelezen en vond het een feest van herkenning. Ik ben mij al heel lang aan het verdiepen in zen, vooral als meditatie. Ik ben nooit naar bijeenkomsten of centra geweest zoals bijvoorbeeld zen.nl van Ritskes. Ik twijfelde wel eens of ik dat toch niet zou moeten doen. Bor heeft mij overtuigd dat het niet nodig is. Zen.nl wordt steeds meer een kerk, laats las ik dat Ritskes een echtpaar in de echt heeft verbonden, wat heeft dat nogmet Zen te maken
Ik heb het boek niet gelezen en ervaar de recensie van Taede – ook na de reactie van Jan Bor gezien te hebben – als nuttig en dapper.
– Wellicht heeft Bor gelijk als hij schrijft dat zen ontstaan is in China en ontleend aan taoisme (whatever that may be, de hedendaagse kulreligie Taoisme heeft niets te maken met Lao Tse, maar dat terzijde). Ik heb echter altijd begrepen dat Zen de bloei van het Bhoeddisme in Japan is.
– sangha: ja, men kan in zijn eentje thuis Zen beoefenen. Prima voor wie dat kan. Het is zeer weinigen gegeven, het is moeilijk vol te houden. Deelname in een groep werkt stimulerend en de meditatieve energie is veel sterker. Wanneer die groep gevormd is rond een levende meester – ja dan wordt het nog een stuk makkelijker. Levende meesters liggen echter niet voor het oprapen.
– de school in Engeland ken ik niet. Indien het een dode huls is met wel hierarchie maar geen levende meeser, ja, dan kan het mis gaan. Maar, misschien is het wel een prima school.
Ik heb het boek net gelezen en vind het goed. Het is kritisch over Zen. Van deze recensie heb ik maar een stukje gelezen; hij lijkt mij erg tendentieus.