Wij christenen
Zo was er bijvoorbeeld discussie over de vraag hoe pro-islam de PKN wel of niet zou zijn. Waaruit duidelijk werd hoe naar binnen gericht een deel van die kerk is. Verder vernamen we het nodige over de rooms-katholieke bijeenkomst ‘Duizend stemmen’ in Eindhoven, waar oud-voorzitter van de Acht Mei Beweging, Henk Baars, zich afvraagt of ‘wij christenen’ nog wel wat voorstellen. Hij daagt ons uit om uit de kleren te gaan en opnieuw te beginnen.
Zo’n oproep werkt vervreemdend. En verwarrend. Waaraan denkt iemand van buiten de incrowd bij die uitdrukking ‘wij christenen’? Aan de SGP, CU of het CDA? Of aan de vele zich christen noemende stemmers op Trump?
Voor dit laatste beware de hemel ons, maar de kans is groot.
Die oude indeling werkt allang niet meer, ‘wij christenen’ net zomin als ‘wij moslims’. Je zegt er nauwelijks iets mee of zoveel dat het alsnog niets zegt. Menig vrijzinnige bijvoorbeeld, weliswaar afkomstig uit de christelijke traditie, zal zich meer verwant voelen met een liberale moslim, boeddhist of humanist dan met een streng gereformeerde ‘medechristen’.
Er is achter de schermen een herverkaveling gaande dwars door de religies en ook andere levensovertuigingen heen.
De omkering van middel en doel
Waar gaat het om? Waar is religie om begonnen? Om de kern van ons mens-zijn. Om ‘the ultimate concern’, zoals Paul Tillich het noemde. Om een bron en bestemming op het spoor te komen.
Dat is natuurlijk behelpen. Het voorlopige is dan ook inherent aan religie. Zij is de neerslag van een zoekproces. Alleen als zodanig kan ze dienstig zijn, biedt ze wegwijzers en oefenwegen naar de menswording. Een middel op weg naar…
Maar mensen zijn geneigd vast te houden aan religie als doel in zichzelf. Dat geeft blijkbaar houvast. Jezus doorbrak die misverstandelijke omkering door te zeggen: “De sabbat is er voor de mens, de mens niet voor de sabbat.” En als het gaat over de voorlopigheid van religie is de Apocalyps van Johannes duidelijk: “Een tempel zag ik niet in de stad, want God zelf is de tempel.”
In het soefisme klinkt het nog explicieter. Bijvoorbeeld in de woorden van de middeleeuwse soefi Ibn Arabĩ: “Liefde is mijn geloof.” Of in die van Rumi: “De minnaars van God hebben geen religie, maar alleen God.”
Zo gezien – eschatologisch, zeggen theologen dan – is religie bestemd om zichzelf overbodig te maken. Ik denk dat we haar als mensheid uiteindelijk kunnen overgroeien. Dat wil niet zeggen dat we haar op de schroothoop gooien. Integendeel, met erkenning van het mooie dat ze – naast de nodige ellende – ook heeft voortgebracht kunnen we zeggen: “Dank voor wat ik van je heb geleerd. Je hebt me op het spoor van het ware mens-zijn gebracht. Maar nu mag je me laten gaan…”.
Wat achterblijft in de smeltoven zijn de specifieke goudklompjes van elke religie: de verticale devotie van de islam, de vrijheid (exodus) van het jodendom, de barmhartigheid van het christendom, de stilte van het boeddhisme, de alles doordringende energie van het hindoeïsme…
Andere, gelijkwaardige bronnen
Maar dan zijn er naast de religies – op basis van gelijkwaardigheid – nog vele andere bronnen waardoor we ons kunnen laten inspireren. Zoals de filosofie van de oude Grieken, bijvoorbeeld de stoïcijnen die hun driftleven en emoties wisten te verstillen in de ‘apatheia’. Ook zij hadden besef van het overstijgende, wat zij echter niet religieus duidden maar filosofisch, in het begrip Logos.
Daarnaast wil ik graag leren van de contemplatie van Schopenhauer, de eenzaamheid van Nietzsche, de religiekritiek van Kierkegaard, de rationele mystiek van Spinoza…
En dan heb ik het nog niet gehad over al die Godzoekers buiten de religie om in muziek, beeldende kunst en poëzie.
En nog niet over God in het gewone leven.
Bij gewone mensen.
God bevrijden uit de religie
Als we ons zo losmaken uit het nog altijd geldende gezag van religie, dan kan ook het woord ‘God’ worden bevrijd uit de religieuze context. Religie heeft niet het monopolie op God. Dat woord verwijst naar de totale werkelijkheid die ons wezen uitmaakt. Opnieuw Paul Tillich:
‘Als het woord (God) voor u niet veel inhoud heeft, vertaal het en spreek van de diepte van uw leven, van de bron van uw wezen, van uw einddoel, van wat u zonder enig voorbehoud ernstig neemt. Om dat te kunnen moet u wellicht alles vergeten wat u gewoontegetrouw over God hebt geleerd, misschien zelfs het woord zelf.’
Het zal duidelijk zijn dat geen religie bij machte is om dat ontzaglijke licht op te sluiten.
Wim Jansen is schrijver en theoloog. Tot zijn emeritaat was hij predikant van de Vrijzinnig Hervormden in Delft en de Koorkerkgemeenschap in Middelburg. Begin november verscheen zijn dichtbundel ‘Zingen aan de Styx’. Voor meer informatie: www.wimjansen.nu. Andere columns van hem zijn hier te vinden.
Allemaal prachtig wat dominee Wim schrijft. Maar het is ook weer zo verschrikkelijk, ja, hoe zal ik dat zeggen, niet realistisch. Het is een prachtige droom, maar we kunnen er niks mee in een wereld die steeds religieuze wordt, met uitzondering van Nederland en een paar andere landen in West-Europa.
Religie, een niet bijster bruikbaar containerbegrip, wat mij betreft. God idem dito. Maar als het er allemaal nauwelijks toe doet, althans als je overal je inspiratie vandaan kunt halen waarom zou een mens dan nog christen willen zijn? Overigens, ik ben niet gewend om de term ‘wij christenen’ als stopwoord laat staan slagwoord te gebruiken. Wijlen Willem Barnard zei ooit: Van God weet ik niks, ik lees de Schrift. Van harte mee eens.
Geachte Wim Jansen, gelooft u zelf in God, of gelooft u in Godzoekers?
ik kan me er wel in vinden wat dominee Jansen schrijft.
Zeker de zin: de minnaars van God hebben geen religie, maar alleen God.
Prachtig verwoord. Doet me denken aan de theoloog Raimon Panikkar die stelde: “De bron van wijsheid ligt in het je openstellen voor het onbekende in jezelf maar ook voor de onbekende ander en het andere.” Waar wijsheid woont…
Dank allemaal voor de reactie!
@Rogier:
Ik geloof niet in Godzoekers. Die zijn er gewoon.
Ik geloof niet in God. Ik ervaar God – of liever, om misverstanden te voorkomen: ik ervaar intens een mij overstijgende en mij omvattende geestelijke werkelijkheid, die ik God noem, bij gebrek aan een beter woord.
Voor de goede orde: De uitspraak is oorspronkelijk van Van Ruler; niet van Okke Jager (met alle respect verder voor hem).
Zie: A. A. van Ruler, Die christliche Kirche und das Alte Testament (Beiträge zur evangelischen Theologie. Theologische Abhandlungen, hrsg. von E. Wolf), München, Chr. Kaiser Verlag, 1955, S. 65: ‘Wir sind nicht Mensen, damit wir Christen sein könnten, sondern wir sind Christen, damit wir Menschen sein könnten.’ Waarvan acte!