De mythologie geeft te denken. Het gaat hier om de kwalitatieve tijd die scherp onderscheiden moet worden van de kwantitatieve voortgaande tijd. Met name door niets doen krijgen we zicht op het Kairos. Joke Hermsen stelt ons een gevleugeld personage voor dat naar een weegschaal tuurt. Zo prijkt Kairos op de kaft van haar nieuwe boek. De weegschaal verwijst naar het zorgvuldig overwegen van het juiste ogenblik, het Kairos. Toch blijkt uit de nadere omschrijving van Kairos dat het met name gaat om een soort levensgenieten, waartoe de moderne mens steeds minder in staat zou staan. Zou daar niet allereerst een vraag over gesteld moeten worden? Hoe komt het dat we steeds meer nodig hebben en steeds nieuwe cursussen en De Botton guru’s nodig hebben om de levenskunst nog enigszins in het vizier te houden? En toch vond Carel Peeters Vrij Nederland-recensent Joke Hermsen nog te activistisch: we moeten allemaal compassie krijgen en daar had hij geen zin in.
Ik denk dat het principiële punt van Kairos – en van de tijd als zodanig – dit is: begrijpen wij de tijd vanuit een geïsoleerd subject of vanuit de relatie tot de ander? Als het de ander is die mijn omgang met de tijd wezenlijk kan beïnvloeden, bijvoorbeeld door mij te bevrijden van de last van het verleden door woorden van verzoening, dan is de tijd zelf transcenderend en bevrijdend. Dan is nog veel meer aan activiteit te vinden in een bezinning op de tijd dan Vrij Nederland lief is: de tijd is dan geen continue stroom, maar bestaat dan uit unieke mogelijkheden van werkelijke ontmoeting, onherhaalbare niet kwantitatieve momenten, waarop het er op aan komt: doe ik de ander recht of blijf ik onverschillig? Kan ik een breuk maken met het verleden door een werkelijk nieuw begin, waarbij ik de ander absoluut nodig heb? Zo is de kwalitatieve tijd veeleer discontinu.

Deze notie van de tijd als vernieuwing in relatie tot de ander is overigens – als een van de weinige joodse elementen in haar denken – ook bij Hannah Arendt te vinden. De werkelijke bron van deze Kairos ligt echter met name in de bijbel.
Geen kwaad woord dus over de familie van Zeus, daar niet van. Maar kennen we dat woord Kairos niet als een kernbegrip in het christendom? Het document dat in 1985 het racisme aan de kaak stelde heette Kairos. Natuurlijk verwees deze naam naar het evangelie waar het woord regelmatig voorkomt. Zelfs vrij scherp: “je kent wel het weerbericht, maar de tekenen van het Kairos kun je niet herkennen?” (Matteüs 16:3).
Het komt me voor dat dit perspectief op het Kairos als kwalitatieve unieke mogelijkheid om verantwoordelijk te zijn, hetgeen niemand van mij kan overnemen, minstens zo belangrijk is als het niets doen en het ’tijd nemen’ waartoe de Olympiërs ons aansporen. Die goeie oude bijbel toch!
Kairos is voor veel interpretaties vatbaar. Auteurs als Paul Tillich en Charles Taylor spreken over een Kairotische knoop, zo laat ik in mijn boek zien, dat op een verknoping van seculiere en sacrale tijd duidt. Wat me enigszins bevreemdt is de suggestie dat ik niets doen zou aanprijzen om Kairos te ontwaren? Merkwaardig, want het gaat juist om een scherpen van de aandacht en de geest, die op het juiste ogenblik tot de juiste beslissing en juiste handeling leidt, zoals ik in vrijwel alle essays met behulp van onder meer het gedachtengoed van Hannah Arendt schrijf. Eerst het boek maar eens lezen dus!