Toen Nederland nog een republiek van zeven provinciën was, of later een koninkrijk bestuurd door de een na de andere labiele Willem de zoveelste, en de industriële provincie langzaam op gang kwam, ontstond er langzaam een notie van een natie, een samenleving ook met een unieke identiteit. Maar de Lage Landen was een samenwerkingsverband waar de elite Frans sprak en amper of niet omkeek naar de behoeften van de gewone burger. Het berooide Drentse keuterboertje of de arme Limburgse mijnwerker kon nergens terecht en zocht daarom z’n toevlucht tot de kerk.
Solidariteit was een religieus gegeven, waarbij de arme de nog armere hielp. De kerk vormde het wankele sociale vangnet, de voedselbank en weesopvang van die tijd. Verre van volmaakt, zeker niet neutraal, maar religie speelde een maatschappelijke rol. Een laatste toevluchtsoord, een sociale organisatie, een plek van samenkomst en uitwisseling. De enige plek ook waar rijk en arm gelijk was, het oog van God kent immers geen onderscheid.
Het kan niet geheel ontoevallig genoemd worden dat de opmars van de welzijnsstaat hand in hand ging met de groeiende ontkerkelijking in Nederland. Niet langer waren de lagere klasses afhankelijk van de goedgunstigheid van Mijnheer Pastoor. Niet langer hoefde men beschaamd aan te kloppen bij de diaken.
Ik ben een voorstander van hulp op niet-religieuze grondslag. Maar met de opkomst van een welvaartsstaat verdween ook de onderlinge solidariteit. De buren die voor dat arme gezin aan het eind van de straat een Kerstpakketje maken of de vrijwillige donaties aan wezen en zwervers… We zijn er zo aan gewend geraakt dat de overheid of de verzekeringsmaatschappij alles oplost, dat het nu niet in ons hoofd op zou komen om iemand die ontslagen is te helpen: “Hij krijgt toch een uitkering?”. Of zomaar geld aan een dakloze te geven: “Dat gaat immers op aan drank”. We lopen door, zien niet op of om, solidariteit is een belastingregel geworden – het zogenaamde ‘de zwaarste schouders dragen de zwaarrste lasten’. Terecht misschien, maar de belastinginspecteur komt geen kopje koffie drinken met die eenzame oma zonder kleinkinderen in dat halfvergeten bejaardentehuis. De gemeenteambtenaar verleent geen mantelzorg aan het zwakbegaafde kind. En het UWV biedt weliswaar een uitkering maar geen luisterend oor aan die man of vrouw die na twintig jaar loyaliteit aan hetzelfde bedrijf van de een op de andere dag op straat is gezet.
Alle religies bemoedigen de gelovige tot naastenliefde, gemeenschapszin en het omzien naar de zwakkeren in de samenleving. Of het nu om de islamitische zakaat (aalmoes) gaat of de kerkelijke bijdrage, het delen in voorspoed en welvaart is altijd een belangrijk religieus grondbeginsel geweest.
In een land dat zo geindividualiseerd is als de onze, ligt eenzaamheid altijd op de loer. De nieuwe solidariteit is dan ook niet zozeer financieel van aard, maar sociaal. Direct contact, vrijwilligerswerk, praktische hulp, thee drinken met de buurvrouw, een schouderklopje, een likje verf hier en daar, of dat onkruid wieden in de tuin.
Een religieuze organisatie als een kerk of moskee kan dergelijke praktische hulp in groepsverband organiseren, zoals veel kerken via Stichting Present doen. Echter, anders dan vroeger zou zij dit niet op basis van religieuze uitsluiting maar op gemeenschappelijke inclusiviteit moeten doen. Zo vervangt religie niet de staat; zij vult haar tekortkomingen aan en creëert een ‘nieuw wij’ – een nieuw gevoel van gemeenschapszin, solidariteit en saamhorigheid – in het 21ste-eeuwse Nederland.
Uitstekend! Prima! Uit mijn hart gegerepen! Zelf word ik daardoor juist vanuit mijn (katholieke) geloof gedreven. (Maar dat is natuurlijk niet per se een noodzakelijke voorwaarde om naar elkaar om te zien.) En ik zie links en rechts om me heen in de praktijk dat daarbij van ‘religieuze uitsluiting’ ook geen sprake is. Gelukkig maar, want zo hoort het ook. Direct contact is het bindmiddel in de samenleving. Daar wordt iedereen gelukkiger van. En meer mens!
7luu04 robenlhacfdw