Het verbroedert hoor als je op een zondagavond met dertig mensen staat te kleumen bij een pikdonkere tramhalte op een tochtig viaduct in Amsterdam-Zuid. Zeker als de sneeuw opstuift, de hagel in je gezicht snijdt en de enige tram die bij de halte stopt en er een paar minuten blijft staan ‘Buiten Dienst’ leest.
“Man wat is dit?” roept een nogal gezette jongen in een sportpak. Hij heeft geen jas aan, maar lijkt het niet koud te hebben. Niet zo koud als de andere kleumende reizigers in ieder geval.
Een bejaarde vrouw die een stuk dunner is en wel een jas draagt kijkt triest voor zich uit. “Ik moet naar Gorinchem,” blijft ze maar herhalen. “Helemaal naar Gorinchem. Maar er gaat geen enkele trein. Al twee uur onderweg en nog niet verder dan Amsterdam-Zuid. Nu ga ik maar terug naar Amsterdam, die grote stad, als er maar een tram rijdt.”
De dikke jongen en de oude vrouw hebben elkaar direct gevonden. “Ik zorg dat die tram gaat rijden mevrouw!” Woest stapt hij naar de bestuurderscoupé.
“Ja hallo, hallo!” roept hij terwij hij enigszins agressief op het raampje klopt. Een andere man volgt zijn voorbeeld en begint ook op het raam te roffelen. De kleumende reizigers bij de halte wippen nerveus van hun ene been op het andere.
Ik ben bang voor mot. De machinist duidelijk ook. Hij wil hun vragen niet beantwoorden.
“Deze gaat niet zegt ‘ie!” roept de dikke jongen na een tijdje verontwaardigd.
“Maar wanneer komt de volgende dan?” horen we hem roepen. “Ja wanneer?” vraagt de andere man dreigend.
Na lang aarzelen mompelt de machinist een antwoord en zet de tram zich weer in beweging, terug naar waar hij vandaan gekomen was.
“Nog tien minuten!” zeggen de mannen boos.
“Ten more minutes,” wordt er door een aantal reizigers opgelucht aan een groep Britse en Zweedse toeristen vertaald.
“Welcome in the Netherlands!” zegt de man die samen met de jongen boos op het tramraampje klopte. Iedereen lacht. Dan komen de verhalen los. Het grapje blijkt het signaal om alle kommer en kwel op het gebied van de Nederlandse spoorwegen en het Amsterdamse bus- en tramnet uitgebreid aan de toeristen uit de doeken te doen. Met groeiende verbazing luisteren ze naar de collectieve klaagzang.
“I thought things were bad in Sweden,” mompelt een meisje nog.
“No no, your trains work with snow,” zegt de oude vrouw. “Here no train with snow.”
Even is het vermakelijk, al dat geklaag. De wind gaat steeds harder waaien, maar met de toename van de snerpte van de kou neemt ook de snerpte van de opermkingen toe. Al dat gemopper en geklaag zet me aan het denken. Waarom is dankbaarheid en vreugde zo vaak een individueel gegeven, iets wat je soms amper wordt gegund zelfs (wees vooral niet te uitgelaten! niet te euforisch!) maar weet geklaag ons wel te verbinden?
Een van mijn grootste voornemens voor het nieuwe jaar is meer te leven uit dankbaarheid en dus ook, inherent hieraan, minder – ja, veel minder – te klagen. Geluk is geen permanente staat van zijn. Het is geen keuze, zoals sommige welvaartspredikers en gladde feel good-sprekers ons graag doen geloven – daarvoor is er immers te veel onverklaarbaar leed in deze wereld en gebeurt er te veel buiten ons om. Maar hoe wij met pijn, tegenslag, verdriet of simpelweg een vertraagde trein of ernstige verkeersopstopping omgaan is wel aan ons. Geluk is geen keuze, dankbaarheid wel. We kunnen er wel degelijk voor kiezen om onze ‘zegeningen’ te tellen, om niet reactionair op onze situatie te reageren maar positief en proactief naar onze situatie te kijken. Klagen is net zoiets als gapen: voor je het weet doet iedereen eraan mee. Het verandert ons in negatieve, cynische mensen die iedere verantwoordelijkheid afschuiven, lekker zeiken vanaf de zijlijn en dompelen in fatalisme. Met een beklagenswaardig been in het verleden leggen we alle schuld bij onze ouders, opvoeding, genen, Haagse politiek of kwade ex. En zo krijgt het negativisme greep op ons, worden we verteerd door wrok en jaloezie, gezeur en zelfbeklag. Het is verbazingwekkend hoeveel mensen vast blijven zitten, altijd maar achterom kijken, jarenlang in dezelfde cirkel blijven draaien en in hun negativisme hun hele omgeving meezuigen en tegelijkertijd is het zo sensueel verleidelijk soms – weet ik als geen ander.
Kleumend staar ik naar de sneeuw, het ijs dat aankoekt aan m’n nieuwe schoenen. Om mij heen luide verzuchtingen. Dan kijk ik op naar de donkere hemel. Met mijn blik volg ik de dwarrelende sneeuwvlokjes. Stil vallen ze op een dik pak ijs. Ik glimlach. E vita è bella, cozi – zo is het leven prachtig.
Herkenbaar. Maar ik denk niet dat dit typisch Nederlands is hoor. Gebeurt in Belgie of Frankrijk ook. We zijn snel gewend dat alles goed is geregeld.