Pronk was, verdeeld over meerdere periodes, zo’n dertien jaar minister voor ontwikkelingssamenwerking en was onder de premiers Den Uyl, Lubbers en Kok steeds medeverantwoordelijk voor de relatie tussen Nederland en Suriname.
Rationeel feitenrelaas
Pronk’s boek is 560 pagina’s dik en ruim een kilo zwaar. Dat komt niet door ellenlange alinea’s en onophoudelijke zinnen van een 80-jarige die zijn memoires graag deelt met de rest van de wereld. Nee, Pronk heeft een aangename schrijfstijl met korte en puntige zinnen en met helder taalgebruik. Zijn boek is omvangrijk geworden, vanwege zijn uitvoerige reconstructie en gedetailleerde beschrijving van al zijn ervaringen als minister en als Kamerlid met Suriname. Boeiend voor enkelen, maar ik vrees té uitvoerig voor de meeste lezers.
Maar dat niet alleen. Het boek is helaas een rationeel en vrij emotieloos feitenrelaas geworden, terwijl Jan Pronk juist bekendstaat als een bevlogen en emotioneel politicus. Een idealistische sociaaldemocraat die juist vanwege het in zijn ogen gebrek aan ideologie zijn lidmaatschap van de PvdA in 2013 beëindigde. “Ik ben en blijf sociaaldemocraat. Juist daarom voel ik mij niet langer thuis in de PvdA. De partij heeft zich steeds verder van de beginselen van de sociaaldemocratie verwijderd”, zei hij toen. Die stelligheid typeert Pronk als politicus. Een vergelijkbare stelligheid is terug te vinden in zijn boek over Suriname, maar hij beperkt zijn stelligheid en bevlogenheid tot professionele kenschetsen.
Pronk vermijdt enige persoonlijke connotaties over zijn ervaring met Suriname en Surinamers. Ik heb nog nooit iemand die zo onvoorstelbaar vaak voet heeft gezet op Surinaamse bodem, met geen enkel woord horen reppen over het lekkere eten, de warme mensen, de veelzijdige cultuur of de vriendschappen die hij er voor het leven sloot. Persoonlijke anekdotes blijven achterwege. Emotionele dilemma’s en een door twijfel verscheurde Pronk zijn schaars.
Graag had ik als dertiger van nu, willen voelen hoe het voor hem als dertiger was om het dekolonisatieproces van Suriname te leiden. Hoe hij zijn morele dillema’s thuis besprak met zijn vrouw en s ’nachts wakker lag van moeilijke besluiten die voorlagen in de ministerraad. Hoe Pronk wellicht ooit op een van zijn vele reizen naar Paramaribo heimelijk verliefd was geworden op een Surinaamse deerne, waardoor hij zijn gedachten aan de onderhandelingstafel niet honderd procent op de inhoud had kunnen richten. Maar niets daarvan.
Morele meetlat
Pronk lijkt, als ik het oneerbiedig zeg, bijna op een politieke robot die bovendien de wijsheid in pacht lijkt te hebben. Herhaaldelijk velt Pronk in zijn boek een oordeel over anderen. De ene politicus na de andere legt hij langs zijn morele meetlat om vervolgens te bepalen wie aan de goede en wie aan de foute kant van de geschiedenis stond. Dergelijke (dis)kwalificaties maken het boek extra smeuïg, alsmede zijn openlijke citaten uit de ministerraad, uit vertrouwelijke gesprekken en vertrouwelijke dossiers.
Er is geen handboek voor een land dat het Koninkrijk der Nederlanden wenst te verlaten. Indonesië wilde haar soevereiniteit na de Tweede Wereldoorlog snel en hard realiseren, Nederland werkte tegen en pas na vier lange jaren van oorlog was Indonesië pas écht onafhankelijk. Andere landen binnen het Koninkrijk leerden van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog: als we onafhankelijk willen worden, doen we dat zonder bloedvergieten. Nederland had diezelfde behoefte: rust en stabiliteit in het Koninkrijk was geboden. Vandaar dat in 1954 het ‘Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden’ met de Nederlandse Antillen en Suriname werd gesloten. Met het Statuut kregen deze landen een grote mate van zelfbestuur over lokale/nationale aangelegenheden. Voor Suriname een officiële start van een democratiseringsproces dat eigenlijk al eerder was begonnen. Terecht plaatst Pronk zijn ervaring met Suriname als minister vanaf 1973 in een historische context van een al langer ingezet proces van democratisering en toenemende autonomie binnen het Koninkrijk. Ook neemt hij de lezer mee naar het slavernijverleden en andere gruwelijke vormen van mensenrechtenschendingen binnen de kolonie. Deze cultuur-historische context blijkt later in het boek herhaaldelijk van grote importantie om het gedrag van zijn Surinaamse collega-onderhandelaars te kunnen duiden.

Pronk legt vervolgens in geur en kleur uit hoe het onderhandelingsproces tussen de kabinetten van Joop den Uyl en Henck Arron, de toenmalige premiers, eruit zag. Hij prijst de onderhandelingsvaardigheden van de Surinamers die hebben geleid tot een onafhankelijke republiek op 25 november 1975. Het belangrijkste deel van de staatsrechtelijke en financieel-economische onderhandelingen begon echter pas in datzelfde jaar. Binnen tien maanden moest er een buitengewoon complex onderhandelingsproces worden voltooid. De onderhandelingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk over de ‘Brexit’ staat erbij in schril contrast.
Pronk doet verslag van alle formele en soms ook enkele informele gesprekken. Opvallend is dat het Surinaamse parlement pas zes dagen voor de onafhankelijkheid op 25 november 1975 haar goedkeuring gaf voor de onafhankelijkheid. En vier dagen voor de onafhankelijkheid werd de nieuwe Grondwet door de Staten goedgekeurd. Nóg opvallender, is dat zo’n majeur politiek besluit genomen is door de kleinst mogelijke meerderheid in de Surinaamse Staten. Een twee derde meerderheid was logischer geweest. Ook saillant was dat de Nederlandse Tweede en Eerste Kamer haar goedkeuring had gegeven voor de onafhankelijkheid voordat de nieuwe Surinaamse Grondwet door het Surinaamse parlement was goedgekeurd. Daarover was veel politieke discussie geweest in de Nederlandse politiek, maar het vertrouwen van het kabinet Den Uyl in de Surinaamse collega’s was groot.
Schuldgevoel van Nederland
De onderhandelingen tussen Suriname en Nederland werden echter niet gedomineerd door dergelijke staatrechtelijke vraagstukken. Het belangrijkste vraagstuk was: ‘hoeveel geld krijgt het weldra onafhankelijke Suriname mee?’. De Surinamers hadden volgens Pronk een feilloos gevoel voor het schuldgevoel van Nederland voor het slavernijverleden en haar koloniale bewind en melkten dat volledig uit om zo een hoog bedrag uit te onderhandelen met voor Suriname gunstige voorwaarden. Al snel na de onafhankelijkheid bleek dat er in Paramaribo echter weinig goede en robuuste inhoudelijke plannen klaar lagen om het geld doelmatig en doeltreffend te besteden. Pijnlijk voorbeeld was de realisatie van een spoorlijn naar West-Suriname voor de transport van Bauxiet. Een spoorlijn die in de volksmond spottend ‘Van niets naar nergens’ wordt genoemd. Miljoenen guldens zijn weggegooid en voor Pronk zijn grootste mislukking in zijn lange en imposante carrière. Het was illustratief voor de grote risico’s die het kabinet-Arron volgens Pronk nam en die mede hebben bijgedragen aan de militaire coup onder leiding van Bouterse op 25 februari 1980.
Bouterse, monster dat Nederland zelf creëerde
Mijn ouders vluchtten in 1980 uit Suriname en hebben het schrikbewind van de militairen onder leiding van Bouterse aan den lijve meegemaakt. De grote vraag in ons gezin, maar zo ook in vele duizenden andere Surinaamse gezinnen was: ‘welke rol heeft Nederland gespeeld in de aanloop naar de militaire coup en alle ellende die daarop volgde?’. Fascinerend om van een insider als een oud-minister een poging tot een antwoord op deze vraag te krijgen. Pronk is hier op zijn best. Hij erkent dat het een fout was om Suriname te helpen met de opbouw van een eigen leger. Deze militaire missie werd bovendien jarenlang geleid door een “ongeleid projectiel” in de persoon van kolonel Hans Valk. Volgens Pronk was Valk verantwoordelijk voor het zowel voorbereiden als ophitsen van de groep coupplegers. “Valk had Bouterse c.s. het plegen van een staatsgreep dus niet ontraden. Integendeel, hij had hen opgestookt. Hij had ook nagelaten zijn eigen chef, ambassadeur Vegelin van Claerbergen te informeren.”
Deze ambassadeur was bovendien een zwakke leider, greep niet in toen hij wist dat Valk een dubbelrol speelde en informeerde het Nederlandse kabinet maar matig. Tot overmaat van ramp was dit alles en meer uitvoerig beschreven in een onderzoeksrapport van oud-militair Koen Koenders in 1981. “Maar het door hem opgestelde rapport was door de Suriname-coördinator op Defensie, Demmink, niet doorgegeven aan de secretaris-generaal van het ministerie, Peijnenburg, en dus ook niet aan bewindslieden. Demmink had de bevindingen van Koenders naar het rijk der fabelen verwezen en het rapport in een la gestopt.” Het gaat hier inderdaad om dé Joris Demmink, de veelvuldig van strafbare feiten beschuldigde, maar nooit veroordeelde topambtenaar.

In zo’n la ligt het rapport samen met andere ‘geheime Surinamedossiers’ tot 2060 achter slot en grendel, aldus besloot het kabinet-Rutte. Voor Pronk onbegrijpelijk. “De beslissing van het kabinet-Rutte en de achtereenvolgende motiveringen geven aanleiding tot de vraag of de Nederlandse regering toch iets te verbergen heeft.” In 2017 pleitte ik in de Volkskrant net als Pronk voor het openbaren van deze geheime dossiers, maar het blijft nog altijd muisstil vanuit politiek Den Haag. Mede hierdoor, maar ook door de vele pogingen die Nederland na 1975 deed om het land bij te sturen in de goede richting, geven zuurstof aan samenzweringstheorieën van Bouterse c.s. Zij beweren dat Nederland geen afstand kan nemen van haar rol als kolonisator en beschuldigen Nederland derhalve herhaaldelijk van neokoloniaal interventiepolitiek. Bouterse is volgens hen de enige die krachtig staat voor de onafhankelijkheid, soevereiniteit en autonomie van de Republiek Suriname. Pure propaganda van onbetrouwbare lieden, zoals Pronk duidelijk laat zien. Het enige punt dat ze hebben, is dat er in de jaren zeventig veel tijd en energie is geïnvesteerd in de staatrechtelijke en economische onafhankelijkheid van Suriname, maar te weinig in de natievorming en culturele eenwording van het multiculturele Surinaamse volk in combinatie met een mentaal proces van dekolonisatie. Logisch dat het laatste hoofdstuk de naam ‘Wan Pipel’ (‘één volk’) draagt.
Oprecht groot hart

Meerdere Nederlandse regeringen stonden op het punt om Bouterse op verschillende manieren ‘te verwijderen’, maar herhaaldelijk zonder succes waardoor de grootste boeman in de moderne Surinaamse geschiedenis nog altijd zetelt in het presidentieel paleis en na de verkiezingen van 25 mei aanstaande opnieuw kans maakt op een termijn als president. Als dat gebeurt en Suriname zich blijft bevinden in een algehele financiële en sociale malaise, lijkt alle inzet van Pronk tevergeefs geweest. Lijkt, want ondanks alles is en blijft Pronk een man met een oprecht groot hart voor de voormalige parel in de West en iemand die naar zijn beste vermogen heeft bijgedragen aan een vrij, veilig en welvarend Suriname.