Wij Nederlanders kunnen ook heel goed klagen over de klaagcultuur. Tsja, al met al wordt een mens best humeurig van al dat gemopper. Zo chagrijnig zelfs dat premier Jan Peter Balkenende vond dat het nu welletjes is geweest en in een toespraak bij het vijftigjarige bestaan van het NOS-journaal opriep tot meer ‘goednieuwsverhalen’. Een oproep waar een paar dagbladen en televisiemakers gretig aan hebben voldaan. Er is nu zelfs een officiële Nationale Goed Nieuwsdag: op 9 november. Krantenberichten over alle fijne dingen die er ook in de wereld gebeuren en journaalitems die ons een goed gevoel moeten geven, over de mensheid in het algemeen en onszelf in het bijzonder. Want daar worden we blij van, moet de premier gedacht hebben. Helaas voor Balkenende zullen we blijven zeiken zolang de trein op zich laat wachten, de buurman geen manieren leert en politici het verkeerde voorbeeld blijven geven. En dan heb ik het nog niet eens over het weer.
Het idee dat wij meer klagen dan de rest van de wereld gaat er bij mij niet in. Dat het hoort bij de Nederlandse identiteit – of die nou wel of niet bestaat – is volgens mij onzin. Eenieder die dat betwijfelt nodig ik uit om een keer een Marokkaanse bruiloft of andersoortig feestelijke bijeenkomst te bezoeken. Bij voorkeur een gebeurtenis georganiseerd door mijn familieleden. Ruim vijftig dikke tantes en nichten onder één dak onder het mom van een feestje. Behalve de muziek, het vele eten en de jurken in alle kleuren van de regenboog met bijbehorende hoofddoeken, doet niets denken aan een feest. De begroeting van mijn tante (althans ik noem haar mijn tante omdat mijn moeder ooit gezegd heeft dat ik haar zo moest noemen maar hoe ze precies familie is, heb ik nooit begrepen, ze is altijd wel op feestjes) gaat al sinds ik mij kan heugen op dezelfde wijze.
Na het ‘hoe-gaat-het-met-je-ben-je-al-getrouwd?’ ritueel is het mijn beurt om interesse te tonen. Iets waar ik altijd een seconde later al weer spijt van heb. Haar rug doet zeer, van haar hoofdpijn komt ze niet af, haar maag speelt weer op en bovendien is haar man nog steeds een lapzwans, haar zoon een suffe hangjongere en haar dochter wil maar niet trouwen. Dat zou ik, interesse veinzend, nog enigszins kunnen trekken, maar Marokkanen zijn erg competitiegericht. Als mijn ene tante pijn heeft in haar rug, heeft de andere tante minstens een halve hernia, ligt háár man bijna op sterven en willen al haar dochters niet trouwen. Het feest verandert prompt in een grote klaagzang (ze schreeuwen altijd door elkaar en het Berbers wordt een beetje gezongen gesproken). Aan het eind van de avond snak ik naar dat oude mevrouwtje dat altijd bij de tramhalte klaagt over het weer. “Wat een weertje hè?” Ik: “Nou!” Oud vrouwtje: “Fijne dag nog.” Einde geklaag.