Ik ben er altijd van doordrongen geweest dat de wereld niet een heel veilige plek is om te leven. Toen ik nog te klein was vertelde mijn oma me al wat ‘de moffen’ allemaal hadden gedaan. Mijn vader vond het belangrijk dat ik alle herdenkingen voor de Holocaust bijwoonde en alle Holocaustmonumenten ter wereld zou zien. Hij nam me hier dan ook mee naar toe vanaf mijn 6de jaar. Mijn moeder wilde eigenlijk geen kinderen, want ze vond het onverantwoordelijk om nog meer mensen pijn te laten lijden in een wereld waar men slecht voor elkaar is. Zodra ik er was hield ze zoveel van me, dat ze me voor alles probeerde te beschermen. Hierdoor werd ik een erg angstig breekbaar kind.

Ik heb veel boeken over de Holocaust gelezen en de meeste films gezien. Bij geschiedenislessen op de middelbare school zat ik altijd op de voorste rij als het over dat onderwerp ging. Het voelde dan alsof ik me dat deel van het verleden een beetje toe-eigende. Ik loop inmiddels vrijwillig alle herdenkingen af en waar ik ook op vakantie ben, ga ik naar het Holocaustmonument of museum. Ik ben al twee keer naar Auschwitz geweest om te zien hoe de meest crue plek op aarde eruit ziet. Ik wil er alles over weten, ik wil het begrijpen. Begrijpen waarom mijn familie is zoals die is, begrijpen hoe mensen elkaar zulk onrecht hebben kunnen aandoen en begrijpen waarom ik me altijd anders voel dan anderen. Ik heb vaak het gevoel dat ik van geluk mag spreken dat ik besta, want als een van mijn opa’s en oma’s niet net op dat ene moment in een ver verleden op een bepaalde plek was geweest, dan was alles anders afgelopen… Het is een gedachte die ik maar niet uit mijn hoofd krijg: mensen werden vermoord omdat ze waren wie ze waren, omdat ze waren wie ik nu ben.’

Deze woorden schreef ik drie jaar geleden in mijn dagboek. In de periode die hieraan voorafging vroeg ik me af of ik de enige was die zich zo voelde of dat andere kleinkinderen van Holocaustoverlevenden op een vergelijkbare manier in het leven stonden. Om hier achter te komen begon ik aan een zoektocht naar ‘de derde generatie’. Ik ontmoette vijftig andere kleinkinderen van Holocaustoverlevenden; In Nederland, Amerika en Israël.

Ik voerde lange gesprekken met onder andere Nathan, die per se een joodse vrouw wilde vinden, omdat hij het zag als zijn verantwoordelijkheid om nieuw joods leven op de wereld te zetten en Lion, die zo doordrenkt was van alle familieverhalen over deportatie en moord, dat hij tegenwoordig aan vechtsporten deed. Hij moest zich immers kunnen verdedigen op het moment dat mensen hem iets aan zouden willen doen. Mirjam had, net als ik, het idee dat ‘zij het meisje was dat alles goed moest maken’. Sharon wantrouwde haar omgeving. Ze kon het tegen wil en dank niet helpen dat ze bij iedereen die ze tegenkwam nadacht over de vraag of ze bij hen zou kunnen onderduiken. Blanche bracht vooral zoveel mogelijk tijd door met haar familie. “Familie is mijn alles, mijn grootouders zijn mijn helden” vertelde ze me in een Amsterdams café tijdens een kopje koffie. Sarah werkte voor het educatie project van de Anne Frank Stichting, omdat ze zich zorgen maakte dat jongeren niet meer over de Holocaust wilden leren. De Amerikaanse Ariella gaf om dezelfde reden in haar vrije tijd zelfs rondleidingen aan kinderen in het United States Holocaust Museum in Washington DC en Sharon ging drie keer per jaar naar Auschwitz om daar als gids groepen langs de barakken en gaskamers te leiden. Ook zij begreep elke keer minder van de systematiek en doordachtheid van de vooropgezette moordfabriek. Hoewel ik me niet in alle gedachtes van de andere kleinkinderen kon vinden, waren er zóveel overeenkomsten dat ik me niet langer alleen voelde. Ik was niet gek: ik was een kleinkind van Holocaustoverlevenden.

Inmiddels ben ik bijna dertig jaar. De wereld is in korte tijd voor mijn gevoel erg veranderd. De spanningen zijn toegenomen en de polarisatie lijkt op haar hoogtepunt. We hebben de opkomst van IS meegemaakt, het conflict tussen Oekraïne en Rusland, dat in 2014 tot het afschuwelijke ongeluk met vlucht MH17 leidde, de zoveelste Gaza-oorlog zit nog vers in het geheugen. Net als de vreselijke terroristische aanslagen in Parijs en Brussel. Het lijkt ook steeds vanzelfsprekender te worden om sommige groepen in onze samenleving te wantrouwen, ik hoor regelmatig zeer verontrustende berichten over Turken en Marokkanen die geweigerd worden bij discotheken of niet aan een baan of stage kunnen komen door hun achternaam. En dan de commotie rondom de vluchtelingen. Grote stromen ontheemden trekken naar Europa. Niet tot ieders genoegen. Hoewel er gelukkig heel wat mensen zijn die zich inzetten om hen een warm welkom te heten, liepen een aantal inspraakavonden volledig uit de hand. Er werd geprotesteerd, gescholden en er werden zelfs afgehakte varkenskoppen neergelegd bij een beoogde locatie voor een asielzoekerscentrum. Af en toe word ik hier wanhopig van. Waarom laten we ons tegenover elkaar uitspelen? Waarom lijkt het steeds minder vanzelfsprekend te zijn voor verschillende groepen om met elkaar door één deur te kunnen? En wat kunnen we eraan doen om elkaar weer meer te gaan vertrouwen?

Nu de Holocaustoverlevenden steeds vaker wegvallen en niet langer hun eigen verhalen kunnen delen, moeten wij het verleden blijven herdenken, juíst nu! We moeten lering trekken uit datgene dat vroeger is gebeurd en op zo’n lelijke manier uit de hand is gelopen. We moeten opstaan tegen discriminatie en vechten tegen angst die we mogelijk voor ‘anderen’ kunnen voelen. Ik zal de verschrikkingen van de Holocaust nooit vergelijken met de huidige spanningen, maar als we één ding geleerd hebben is dat wat mij betreft dat uitsluiting, wantrouwen en onderlinge angst levensgevaarlijk kunnen worden op termijn. Ik begrijp dat het eng kan zijn om grote groepen mensen met een andere cultuur op te nemen in onze samenleving, zeker als daar eventueel enkele extremisten tussen zitten die een heilige strijd willen voelen uit de naam van de islam. Tegen dit soort mensen moeten we streng optreden, maar vergeet niet dat anderen daar nooit onder mogen lijden. Mijn grootouders van moederskant waren zelf ooit vluchtelingen. Zij kwamen in 1938 in Nederland, omdat het te gevaarlijk werd in het land van herkomst. Toen het hier in 1940 ook niet langer veilig voor hen was vluchtten ze eerst naar Frankrijk, en vervolgens te voet naar Zwitserland. Eigenlijk wilden ze naar Amerika, maar de grenzen waren dicht. Met dit verhaal in mijn geheugen gegrift word ik furieus als ik hoor dat het woord vluchteling met ‘gelukszoeker’ wordt verweven. Mijn opa en oma wilden alleen een normaal leven leiden. Ze wilden werken, brood op tafel, een gezin, leven, gewoon: niet langer vervolgd worden.

Toevallig staan we vandaag niet alleen aan de vooravond van 4 mei, maar vierden we vorige week Pesach, een joods feest, waarbij we de uittocht uit Egypte herdenken. De boodschap daarvan is dat we moeten koesteren dat we als vrije mensen mogen leven. Ik ben daar natuurlijk ontzettend dankbaar voor, maar laten we niet vergeten dat we iedereen de kans moeten geven om als vrij mens te kunnen leven. Daarvoor maakt het niet uit of je joods, christelijk, moslim, hindoe, sikh, boeddhist, atheïst of agnost bent. Het maakt daarvoor ook niet uit of je in Nederland, Frankrijk, Amerika, Irak of Syrië bent geboren. Want vergeet niet: vrijheid is ons belangrijkste recht. Voor mij, voor u, voor uw naasten, maar ook voor alle andere mensen op deze wereld.

Natascha van Weezel

Journalist / Documentairemaker / Schrijver

Profiel-pagina
Al 6 reacties — praat mee.