Het leek of ik meerdere klappen in mijn gezicht kreeg, toen hij me vertelde wat er aan de hand was. Ik herhaalde de internetbeelden van de aanslag keer op keer, net of ik daarmee kon vatten wat er was gebeurd. Alle slachtoffers, de demonstraties, de gijzelacties, bange mensen – moslims en niet-moslims: het leek oorlog in Frankrijk. Vol ongeloof en afgrijzen staarde ik naar het beeldscherm van een computer in een Marokkaans internetcafé. Terwijl anderen om mij heen spelletjes speelden en muziekclips bekeken.
Ik werd overspoeld door een golf van angst. Voor de meeste Marokkanen om mij heen was het een ver-van-mijn-bed-show of een gebeurtenis waar allerlei complottheorieën omheen bedacht konden worden (‘het is een hetze tegen de islam en moslims!’). Niemand leek mijn angst te begrijpen. Dit was in mijn wereld gebeurd, mijn wereld waarin we al bijna vijftien jaar proberen de voortdurende spanningen rondom islam en moslims te beslechten. Vijftien jaar van voortdurend verdedigen, uitleggen en verontschuldigen van alles wat een moslim fout kon doen. Vijftien jaar van vechten om mensen bij elkaar te brengen in plaats van uit elkaar te drijven. Dat ik deze hele gebeurtenis zag als een aanslag op veiligheid en op beschaving, begreep niemand. ‘Wat heb jij er in Nederland mee te maken? Wat zou een gewone moslim hier überhaupt mee te maken hebben?’
De Marokkanen in Marokko gingen er vanuit dat ik net als zij in een samenleving leef waarin niemand je op je religieuze of etnische achtergrond bevraagt. Waarin je als gewone burger geen uitleg hoeft te geven waarom er moslimextremisme bestaat en ook niet hoeft te bewijzen dat jij zelf niet stiekem tegen de heersende normen en waarden bent en deze zo snel mogelijk omver zou willen werpen.
Ondertussen zagen ze mij wel als een vertegenwoordiger van die andere, ver-van-ons-bed-wereld. Er werden mij voortdurend dezelfde vragen gesteld; wie de aanslag gepleegd zou kunnen hebben en met welk doel én waarom de Profeet eigenlijk stelselmatig werd beledigd door ‘zogenaamd beschaafde Europeanen’. Ik wisselde angst en venijn af in mijn antwoorden. Angst voor haat en onveiligheid, voor zowel moslims als niet-moslims. Ik zag het al voor me: represailles, haatcampagnes tegen moslims, angst om te zeggen wat je denkt… En venijn: ‘Hoe kunnen spotprenten onze dierbare Profeet ooit raken? Was hij het niet juist die als voorbeeld voor zijn volgelingen met geduld en vriendelijkheid reageerde op bespottingen van zijn tegenstanders?!’ Ja, ik geef het toe: mijn optimisme was in geen velden of wegen te bekennen, ik was bang en boos.
Daarna kwam moedeloosheid. Had het allemaal nog zin? Vechten voor begrip en aandacht voor elkaar? Vechten om te laten zien dat mijn islam, mijn Profeet en mijn God mij juist inspireren tot barmhartigheid en medemenselijkheid? Keer op keer laten zien en uitleggen dat mijn geloof mij juist hoop en liefde geeft in een wereld die mij soms angst inboezemt en niet voor haat en geweld staat? Heeft het nut? Weinig, dacht ik een heel kort moment, daar in Marokko, tussen allemaal mensen die mij niet leken te begrijpen. Ik schaamde me voor dat ene korte moment van moedeloosheid, maar het drukte op me en ik kon er niet onderuit. Ik zag er zelfs tegenop om terug te keren naar huis.
Vrienden en familie in Nederland brachten mij in de dagen erna andere verhalen. Ook zij voelden angst, maar zij zagen juist ook toenadering van autochtone Nederlanders naar moslims en moslims die massaal riepen hun vreedzame islam niet te laten kapen door extremisten. Moslimvrienden hadden meegelopen in demonstraties uit eerbetoon aan de slachtoffers van de aanslagen in Parijs en ik ontving berichten van niet-moslims die mij sterkte wensten. Een jongedame mailde me letterlijk: ‘Mijn vriendinnen en ik merken dat we eigenlijk maar weinig over de islam weten. Mogen wij al onze misschien naïeve vragen een keer tijdens een moskeebezoek aan je stellen?’
De sfeer in Nederland leek volgens bekenden anders dan bijvoorbeeld na de moord op Theo van Gogh. Het was niet alleen met de vinger wijzen, maar er werden ook handreikingen gedaan. De Facebook-pagina Nietmijnislam had al duizenden likes en op verschillende opiniewebsites stonden kritische, frisse standpunten over bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting: moeten we onder het mom van het vrije woord alles en iedereen maar beledigen? Het klinkt cru, maar ik keerde met een beetje blijdschap terug naar Nederland. Leek het tij te keren? Kon de gruwelijke daad in Parijs aanleiding zijn tot toenadering tussen mensen en groepen en nieuwe, werkzame perspectieven op samenleven?
Net terug voelde het toch wat onwennig. ‘Kijkt die vrouw in de lift mij zo lang aan omdat ik er als een moslim uitzie?’ ‘Snijdt die man mij expres af in het verkeer omdat…?’ Bij elk lang oogcontact met een onbekende, schoten dit soort vragen de eerste dagen door mij heen. Tot ik mijzelf afvroeg: waarom eigenlijk? Als ik roep dat ik niets te maken heb met de wandaden van een ander, waarom gedraag ik mij er dan ook niet naar? Waarom voel ik mij toch bekeken en beschuldigd? Waarom voel ik angst om aangekeken te worden op wat een ander gedaan heeft, terwijl ik zelf ook angst heb voor extremisme en net zoveel gevaar loop als elke andere onschuldige burger van ons land? Kan ik de boze blikken, al dan niet ingebeeld, negeren en mijn ding doen zoals ik altijd heb gedaan? En kan ik er nog steeds voor pleiten dat samenleven respect – hoe cliché dat woord ook klinkt- voor elkaar inhoudt en de vrijheid van meningsuiting niet inhoudt dat we elkaar willens en wetens beledigen?
Ja, ik kan het, want we hebben een mooi land en we hebben alleen maar elkaar. Met elkaar moeten we het doen. Ik laat me niet door angst gijzelen. Ik laat me met alle liefde door hoop en vertrouwen gijzelen. De angst voorbij.