“Voor de meeste mensen is ‘Mijn God’ een krachtterm bij verbazing of als het leven even niet meevalt. Voor anderen een zoekterm,” zo prijst een tekst het fraai vormgegeven boekje aan. De titel sluit aan bij eerdere publiekscampagnes van de Remonstranten met billboards als Mijn God trouwt ook homo’s en Mijn God doet niet aan dogma’s. En ik lees: “Remonstranten vinden: geloof begint bij jou. Je kunt niet andermans geloof geloven. Het wordt pas van waarde als het jou raakt.”

Dit raakt een ‘bevindelijke’ snaar. In wat geloven is, gaat het voor veel mensen om de ‘ervaring’. Op een mystieke golflengte vinden veel mensen de vrijheid om te blijven of juist te gaan zoeken naar ‘Mijn God’. Bij een zonsondergang, na een heftige gebeurtenis, tijdens een religieuze bijeenkomst of misschien zelfs zomaar op de fiets… Mijn God? Ik denk zelf vaak aan de woorden van dichter Huub Oosterhuis: Zien, soms even.

Het gaat om universeel menselijke ervaringen; tegelijk bevatten religieuze stromingen, zoals de christelijke traditie, beproefd gereedschap om die ervaringen te duiden en richting te geven. Daarvan geven de auteurs graag blijk.

Het woord ‘mijn’ in ‘Mijn God’ kan niet alleen iets persoonlijks benadrukken – wat ik heel gezond vind – maar ook bezitterig overkomen. Alsof iemand God in zijn of haar broekzak heeft. Na lezing van het boekje proef ik weliswaar het persoonlijke aspect, maar niet zonder ontvankelijkheid en verbinding, en niet zonder de intentie het goede leven met elkaar te willen delen.

De titel is bedoeld “om zelf onder woorden te brengen wat Mijn God voor jou betekent”. De remonstranten willen zich verbinden aan mensen die zich deze vraag stellen.

Eigenlijk boren de remonstranten een geweldig grote markt aan. Ze vormen zelf een groep van circa vierduizend mensen. Hier en daar groeien ze, maar de ontkerkelijking gaat zeker ook niet aan de remonstranten voorbij. En misschien beseffen remonstranten als geen ander dat niet het vele goed is, maar het goede veel.

De auteurs denken verschillend en kiezen diverse benaderingen. Maar wat ze delen is “het uitgangspunt dat je in vrijheid en verdraagzaamheid elkaar kunt uitdagen en inspireren”. En dat willen ze ook met dit kleine boekwerk.

In het hoofdstuk ‘Mens als middelpunt’ leveren Joost Röselaers en Annemarieke van der Woude hun bijdragen. Mens wordt je pas binnen een groter geheel, is Röselaers’ boodschap. “We leven in platland, de mens heeft de afgelopen decennia alles afgeschaft dat groter is dan het ik.”

Hoewel dit misschien wat generaliserend is – zijn bijvoorbeeld kunstenaars en profeten niet van alle tijden? –, is dit denk ik wel een keerzijde van de secularisatie. En Röselaers’ slotwoorden zijn troostend: “We worden allen gedragen door een dragende grond. Laten we er daarom voor zorgen dat de ander niet onderuit gaat! Wie is de mens? Een onvoorwaardelijk geliefd wezen dat opleeft uit verbondenheid met al wat leeft.”

Van der Woude benadrukt dat een besef van onze feilbaarheid en vergankelijkheid kan helpen om beter samen te leven. “Het kan ons behoeden voor overmoed en heerszucht.” En ze verwijst daarbij ook naar de zorg voor de natuur en de aarde.

In het hoofdstuk ‘Geest van boven’ schrijft Marthe de Vries: “De Geest kan meerstemmigheid aan ons leven schenken, waardoor wij niet in een aspect opgesloten zitten. De Geest helpt ons ook om de meerstemmigheid te omvatten, zodat wij niet in al die verschillende stemmen uiteen vallen.” Volgens De Vries is dat een typisch remonstrantse gedachte.

Lense Lijzen schrijft in hetzelfde hoofdstuk enthousiast over het vuur van de geest en ook dat er boze geesten in de wereld zijn. “Geesten die lak hebben aan verbinding zoeken en het niet zo nauw nemen met menselijke waardigheid.” Het blijft volgens Lijzen de kunst om je door deze geesten niet te laten vangen of inpakken. En hij schrijft: “… vrijzinnige christenen bepleiten en beamen graag een dogmavrij geloof en een vrije zoektocht. Maar of je dat in de praktijk zo makkelijk afgaat? Om nog maar te zwijgen van het gevaar dat je het Christuskind met het badwater weggooit. Nee, de Geest heeft geregeld een flinke dobber aan zijn vrijgevochten leerlingen.”

Hier proef ik een stukje calvinistisch realisme aangaande de mens, waarbij het Christuskind door Lijzen vermoedelijk niet wordt genoemd om een geloofsleer op te leggen, maar wel om de mens ontvankelijk te maken voor de goede Geest. Het gaat er volgens hem om, zo blijkt verderop uit zijn tekst, dat we ons door anderen durven laten raken en ‘een bevlogen mens’ blijven.

In het hoofdstuk ‘Jezus de zoon’ schrijft Mignon van Bokhoven dat het haar niet meevalt hier wat over op te schrijven. “Met de steeds hoger wordende stapel theologische boeken over Jezus op mijn bureau – omdat ik vind dat ik goed moet onderbouwen wat ik vind – groeit mijn verlegenheid om iets te schrijven over de zoon van God. Wie ben ik om hier iets over te zeggen? In een viering, als predikant, voel ik me vrijer.” Ze komt zoekend en tastend uit bij begrippen als nabijheid en liefde, zoals ze dat in het pastoraat wil vormgeven. “De liefde van God is de liefde die Jezus deelt met de mensen.”

Claartje Kruijff schrijft in hetzelfde hoofdstuk een mooi en gevoelig ervaringsverhaal. En van daaruit komt ze tot mooie en subtiele inzichten zoals: “Wanneer het in de bijbel over Jezus gaat, dan gaat het altijd over menszijn. Het zijn altijd tegenverhalen die ons kunnen verontrusten.” En iets verderop over Jezus: “Hij brengt alles terug naar een radicaal menselijke maat.” Volgens Kruijff hebben we juist in deze tijd “deze tegendraadse ruimte nodig”.

‘God de vader’ heet het volgende hoofdstuk. Niet vanzelfsprekend omdat voor remonstranten en andere vrijzinnige gelovigen een eenzijdig mannelijk godsbeeld niet de norm is, zo legt Kim de Berg uit. Zij wil juist afscheid nemen van dit godsbeeld en pleit voor zoekend geloven. Ze verwijst naar de stroming van theopoetics waarin juist niet heldere en sluitende vertogen maar beeldende en raadselachtige woorden en zinnen iets benaderen van waarheid. Niet de vraag ‘Wie is God?’ maar de vraag ‘Wie is God voor jou?’ is volgens De Berg vruchtbaar. Een open gesprek leidt dan tot “een ruimte waarin God zelf op een nieuwe manier tevoorschijn kan komen. De Eeuwige gebeurt immers ook tussen mensen.”

En Jaap Marinus schrijft: “Want hoewel een metafoor altijd tekortschiet, is God als Vader (en als Moeder) de beste en meest warme voorstelling die we van hem kunnen maken” want, zo schrijft Marinus: “het universum is koud”.

Tjaard Barnard en Jan Berkvens verzorgen het hoofdstuk ‘Kerk en nu?’. Barnard toont zich een realist en verwacht geen volstromende kerken. Sterker: “Misschien heeft de Remonstrantse Broederschap in het bijzonder, of de kerk in het algemeen, haar tijd uitgediend (…). Het zij zo. Tot die tijd blijf ik werken in een feilbare, menselijke organisatie. Blijf ik geloven in een goddelijke grond waarop we mogen bouwen. Blijf ik erop vertrouwen dat niet wij het zijn die de groei brengen, maar de Geest die ons toch nog kan inspireren.”

Berkvens sluit hierop aan met een ruime opvatting van wat ‘kerk’ is: “Naast teksten uit de bijbel worden we aangeraakt door klassiek en moderne kunst, anekdotes uit romans en fragmenten uit films en series die ons laten ervaren van hoe een betere wereld eruit zou kunnen zien. Kerk gaat over het ten uitvoer brengen van die betere wereld. Kerk is in mijn opvatting alles wat we met aandacht voor elkaar doen.” En hij concludeert: “Regelmatig wordt mij gevraagd: gaat het in de kerk niet primair over het verkondigen van het evangelie? In mijn ogen gaat het over de werking ervan (…). Het uitwerken van oude en nieuwe manieren van kerk-zijn is ruimte voor iedereen maken, in alle vrijheid en verdraagzaamheid.”

Opvallend en mooi vind ik dat in het laatste hoofdstuk getiteld ‘Toekomst en dan?’ twee belangrijke iconen van de remonstranten uit de twintigste eeuw worden genoemd.

Zo staat de vermoedelijk jongste auteur van dit boek, Rachelle van Andel, stil bij de inspirerende hoogleraar Gerrit Jan Heering (1879-1955) en hoe hij de bestemming van de mens zag als geroepen te zijn door de toekomst. En Van Andel concludeert onder meer: “Onze tijd vraagt om een noodpakket van hoop waarmee wij ook de toekomst kunnen heiligen. Een toekomst die open is en mogelijkheden schept die we niet voor mogelijk hadden gehouden. Waar profetische verbeelding kan spreken en we durven luisteren en ons er aan toevertrouwen.” En Van Andel besluit: “Waardoor word jij gewekt en geroepen, onze gezamenlijke toekomst tegemoet?”

Koen Holtzapfel refereert in ditzelfde hoofdstuk aan die andere remonstrantse icoon: Karel Hendrik Roessingh (1886-1925) die volgens Holtzapfel stelde: “Gods koninkrijk tot stand brengen is mensen niet gegeven. Maar, geholpen door Gods Geest, een bijdrage aan de komst van dat rijk leveren, dat kunnen mensen en dat moeten ze ook. Ombuigen in de goede richting kan!” En dat visioen herkent de auteur ook bij een hedendaagse Amerikaanse rapper als Baba Israel en zijn boodschap van compassie en hoop.

Na korte hoofdstukjes over de remonstranten en hun belijdenis door Tjaard Barnard, besluit Johan Roeland, hoogleraar aan het remonstrants seminarie, met een afrondend hoofdstuk ‘heilige onrust’. Hij stelt dat in onze consumptiemaatschappij geloof misschien van alles te bieden kan hebben, maar “voor velen is het ook een je verhouden tot, een uithouden met een diep-gevoelde onrust”. Roeland verwijst naar onder meer klimaatverandering. “Je hebt je ertoe te verhouden (…). Je kunt de wereld niet schaamteloos blijven ontheiligen, alsof je je van geen schuld bewust bent.”

MijnGod omslag los_voorkant

En zo komt hij uit bij de begrippen schuld en genade, “misschien niet heel vaak genoemd onder vrijzinnigen”, en peilt daarvan de diepte. Over genade schrijft Roeland: “Het is een woord dat verwijst naar wat mensen al sinds mensenheugenis ervaren als een hartelijke, bewogen beweging die uitgaat van het mysterie dat we God noemen. Maar die beweging is altijd gepaard gegaan met een andere beweging: die van het appèl om, als genade aan jou geschonken wordt, ook genadig te zijn naar de ander toe, ons niet schuldig te maken aan onverschilligheid, de ander niet in ongenade te laten vallen.”

Onrust, ongemak. Niet comfortabel zijn met wat God ons te bieden heeft, maar geraakt worden en in beweging komen. Roeland: “Het zijn woorden die resoneren met de woorden van de remonstrantse geloofsbelijdenis, die spreekt over Jezus als het gelaat van God, dat ons aanziet en verontrust.”

Ik proef bij de dertien remonstrantse auteurs een spirituele fijnzinnigheid en realistische mensvisie die aanzet tot verwondering en prikkelt tot het nemen van verantwoordelijkheid. Dat vrijzinnigheid gelijkstaat aan vrijblijvendheid mag soms zo lijken. Dat is zeker onder orthodoxe gelovigen een vooroordeel. Maar het is beslist niet de teneur van de bijdragen in het bijzondere boekje ‘Mijn God’.

‘Mijn God’ kan voor 6,50 euro worden besteld in de webshop van de Remonstranten. Klik hier.

Lees ook

Schermafbeelding 2024-10-09 173409

Nieuw project van Remonstranten ‘Mijn God, wat vraag je van me?’

Actuele discussies in relatie brengen met diepere waarden

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Theo Brand

Eindredacteur

Theo Brand is journalist en politicoloog en werkt bij Nieuw Wij als eindredacteur. Religie, levensbeschouwing en politiek zijn …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.