Ze nuanceert hierin tenminste twee hardnekkige stereotypen, zowel in de publieke opinie als in het integratiebeleid. Ja, Marokko dan wel Turkije, het herkomstland speelt een primaire rol in de levens van de 29 volwassen erfgenamen van de arbeidsmigratie die ze interviewde. Maar Nederland is voor hen toch het meest vanzelfsprekende en complete referentiekader. En ja, religie, de islam, is belangrijk voor hen, maar niet zo buitenproportioneel als na 9/11 in Nederland wordt benadrukt. Stock concludeert dat “erkennen dat nakomelingen van Marokkaanse en Turkse migranten grote waarde hechten aan religie” nog niet betekent “dat hun volledige leven, verhaal en identiteit in religieuze termen geïnterpreteerd kunnen worden”.
Het proefschrift, waarop ze eerder deze maand cum laude afstudeerde, is geen boek voor op het nachtkastje. Stock is ambitieus en hamert er bij voortduring op dat alles met alles samenhangt. Om het in huis-tuin-en-keuken-taal te zeggen: je kunt niet volstaan met het uitvergroten van een deel van hun levensverhaal. In academisch jargon: doe je dat wel dan schets je een gedecontextualiseerd beeld. Daarom koos de Groningse academicus voor uitgebreide levensverhalen- en diepte-interviews als onderzoeksmethode. Het concept ’thuis’ (‘home’) stond daarbij centraal. Stock wilde zo laten zien hoe de geïnterviewden over zichzelf spreken, over hun roots and routes (hun ‘wortels en wegen’), en over de plaatsen, personen en groepen waartoe zij zich verhouden.
“Want”, herhaalt Stock aan de telefoon, “al vertellende verstaat een mens zichzelf: in de verhalen die ze mij vertelden gaven deze informanten betekenis aan hun leven en formuleerden ze voorlopige antwoorden op de identiteitsvraag ‘wie ben ik’.” Het onderzoek laat dan ook bijna terloops zien dat de narratieven, de levensverhalen van de hier opgegroeide zonen en dochters, meerstemmig zijn. Ieder mens, en zeker een migrantennakomeling, is bewust en onbewust ook met zichzelf in gesprek en vertelt het eigen levensverhaal vanuit een keur aan posities. Die verschillende ‘ikken’ beschikken over verschillende stemmen.
Bovendien: de kinderen van de zogeheten arbeidsmigranten zijn dan wel in Nederland opgegroeid, voor hen is de vraag naar ’thuis’ complexer en ook urgenter dan voor de migranten zelf. De Groningse onderzoekster legt uit dat die laatste groep immers van daar naar hier is gekomen. Ze blijven of gaan terug. Dat is hun verhaal. Maar voor de tweede en volgende generaties zijn de variaties groter. Alleen al de vraag hoe ze zich verhouden tot de wortels van het land van hun ouders en waarom? En wanneer, dus in welke context, die vraag zich opdringt?
Stock benadrukt dat migrantenzonen en -dochters niet zozeer pendelen tussen de verschillende leefwerelden, de Marokkaanse/Turkse en de Nederlandse. Ze trof in haar onderzoek geen symmetrie aan op dat vlak. Uit de gesprekken die ze voerde kwam het beeld naar voren dat Nederland voor hen het meest dominante, het meest complete, het meest gewone ’thuis’ is. Tegelijkertijd verhouden ze zich ook in belangrijke mate tot het herkomstland. Die draagt wel degelijk ook bij aan hun gevoel van ’thuis’ en ’thuisloosheid’, hier én daar – maar er is geen sprake van een nevenschikking. “Het praten hierover was eigenlijk heel gemakkelijk”, zegt de onderzoekster, “omdat migrantenkinderen door het heen en weer reizen gewend zijn om te reflecteren. Ze denken na over de discrepanties die ze tussen de beide samenlevingen ervaren.“
Een andere drijfveer van de Groningse godsdienstwetenschapper om voor kwalitatief onderzoek te kiezen, was dat ze niet zozeer geïnteresseerd is in kale en geïsoleerde feiten. De identiteit van moslimmigranten beperkt zich in haar beleving, ook al voor ze haar promotiewerk startte, niet tot die van hun godsdienst. Maar het verbaasde haar wel dat religie in veel verhalen op een zijspoor werd gezet. “Het is dan ook zeker niet dat overkoepelende beginsel in het leven van moslims, zoals buitenstaanders maar ook gelovigen zelf graag benadrukken”, aldus Stock. In die zin laat ze met dit onderzoek een tegengeluid horen. Dé moslimidentiteit bestaat niet, en is al helemaal niet voortdurend het meest dominante element in gedachten en gedragingen van moslims. Het proefschrift: “Het stelt dat informanten weliswaar heel goed zelf een vertoog kunnen hanteren dat islam presenteert als allesbepalend, maar dat dit vaak eerder als prescriptief [voorschrijvend fs] begrepen moet worden dan als descriptief [beschrijvend fs].”
De menselijke werkelijkheid is complex en laat zich niet eenvoudig weergeven – ook niet in wetenschappelijk onderzoek. Wat het werk van Stock zo waardevol maakt, is dat ze uit die op het eerste gezicht bijna onontwarbare kluwen van verwevenheden enkele rode draden heeft gesponnen. Draden die oude beelden van dé moslimidentiteit en dat religieuze loyaliteit en betrokkenheid een hindernis vormen voor hun integratie omver kegelen en die laten zien dat de erfgenamen van de arbeidsmigratie een plaats in Nederland hebben veroverd zonder dat ze daarvoor hun herkomst hebben uitgewist, ook al wordt dat in toenemende mate van hen geëist.
Femke Stock, je hebt de academische wereld met een mooi boek verrijkt. Sla nu alsjeblieft de politiek met je conclusies om de oren.
Ho, ho, ik zou zeggen: als je een paar duizend mensen hebt geinterviewd, dan heb je een aardig beeld. Maar 29….?????? Dat is toch niet geloofwaardig?
Gaan we nu een discussie starten over kwalitatief vs kwantitatief onderzoek? Nee toch! Eerst maar eens lezen, lijkt me, en de inhoud van de dissertatie op waarde schatten voor het gesprek over de positie van kinderen van autochtonen en kinderen van migranten in de Nederlandse samenleving.
Interessant werk. Zou zo in tienvoud naar de AIVD gestuurd moeten worden. En naar alle gemeenteraden en beide Kamers.
Alleen … het is fundamenteel onderzoek. Het is goed om de wereld te begrijpen, maar ondertussen moet er nu, tertond, “beleid” vastgesteld worden.
En daarvoor is beleidsgericht onderzoek nodig naar de meer praktische vragen.
Zoals: hoe komt het dat er een man of honderd Nederlanders van Marrokaanse afkomst naar Syrie en Irak verrekken om daar de halsafsnijders te gaan helpen?
Kan dat te maken hebben met de verwevenheid tussen kerk en staat bij de Islam? Is het een simpele anti-Westerse reflex geboren uit gevoelens van vernedering en/of minderwaardigheid?
Waarom zijn er veel minder autochtone Nederlanders die ziche bekere ntot de Islam en dit gedachtengoed zijn gaan delen? Ligt dat alleen aan de mate van sociale interactie? Ligt dat aan de personlijkheid van mensen?