“Kristal heeft iets edels, iets nobels. Die avond, die verschrikkelijke nacht die daarop volgde, de volgende dag, de jaren daarna. Het had allemaal niets met kristal te maken. Kristal is kunst. Die 9de november was vervolging, pogrom, moord”. Irma staart naar de foto’s voor haar. “Wat mij is bij gebleven? Alles”. Dezelfde vinger glijdt nu over het portret van een man met en grijze hoed en de jonge vrouw aan zijn zijde “Nog steeds zie ik papa, mijn seliger Vater, met zijn rug naar de gesloten fluwelen gordijnen staan, zijn armen gespreid, zijn gezicht vertrokken van angst. ‘Kinderen, weg bij de ramen. Straks gooien ze onze ruiten ook nog in.’ ‘Joden, Joden, Joden,’ klonk het op straat’. Alles kan ik me herinneren”. Irma kijkt mij doordringend aan. “Dat gezicht. Elke dag zie ik dat gezicht voor me. Het was de laatste keer dat ik papa zag. De volgende ochtend was hij verdwenen. Meegenomen door de Nazi’s. Nog steeds voel ik mama’s arm. De arm die zij om mij heen legde en die zij abrupt terugnam toen wij afscheid moesten nemen. Mijn seliger Mutter”. Irma trekt even haar neus op. “Die stank. Die brandlucht. Na een week durven we voor het eerst weer even naar buiten. Met mama en tante liepen we over het tuinpad naar het pleintje achter ons huis. De sjoel, de synagoge, helemaal uitgebrand. Kapotgeslagen banken, verschroeide en gescheurde gebedenboeken. De Heilige Arke hing schuin naar voren. De deuren zwaaiden aan nog één scharnier zachtjes heen en weer in de wind die door de gebroken ramen naar binnen blies. Ja, alles weet ik nog”. Zij bladert door het fotoboek met vergeelde bladzijden. ”Kijk, zo zag onze sjoel er uit voor het pogrom”. Met beide handen grijpt zij haar kopje vast en neemt trillend een slok thee. “En dan die jaren daarna. Samen met mijn boertje, alleen. We hadden geen idee waar papa en mama bleven. Waarom lieten onze tantes en ooms, opa’s en oma’s niets van zich horen. Het was oorlog. Maar wij hadden kunnen vluchten. Waarom zij dan niet? Jaren gingen voorbij. Jaren van eenzaamheid en angst. Totdat we het hoorden. Ook dat moment staat mij helder voor de geest. Nog steeds hoor ik het geluid van het openscheuren van de enveloppe. De directrice van het kindertehuis, hier niet ver vandaan, las mijn broertje en mij de brief voor. Toen wist ik dat het nooit meer goed ging komen. Dat wij papa en mama nooit terug zouden zien.” Irma schudt haar hoofd. Ze ziet er nu moe uit. ”Kristallnacht? Nee, ik ga niet naar die synagoge. Ik hoef geen minister of burgermeester te horen. Een volle sjoel is voor mij geen Kristallnacht. Die brandende kandelaars verdrijven nooit mijn duisternis. Die lege, beschadigde sjoel. De kou, de stank, de eenzaamheid, de angst en het alleen zijn. Dat is de nacht die zij Kristallnacht noemen. Nee, Kristal is mooi is zuiver. 9 november is iets anders. Het is de avond en de nacht waarna het nooit meer goed is gekomen. Zachtjes glijdt Irma’s gerimpelde vinger over de gezichtsplooien op de foto van haar papa en mama, haar seliger Vater en Mutter. Vanavond zit Irma alleen, thuis. Met het fotoalbum, met het kristallen vaasje, met de beelden van toen, haarscherp.
Negen november
Haar gerimpelde vinger volgt de lijntjes van het fijn uitgesneden motief in het vaasje. “Kristal. Dit is kristal”. Voorzichtig plaatst ze het sierlijke stukje glaswerk terug op het dressoir. “Kristal is iets moois, iets zuivers”. Haar gerimpelde vinger volgt de lijntjes van het fijn uitgesneden motief in het vaasje. “Kristal. Dit is kristal”. Voorzichtig plaatst ze het sierlijke stukje glaswerk terug op het dressoir. “Kristal is iets moois, iets zuivers”. Met één hand steunend op haar stok en haar andere hand op de leuning laat Irma zich terugzakken in haar gemakkelijke stoel.