Er is al jarenlang kritiek op grondwetsartikel 23. Dit artikel waarborgt gelijke bekostiging voor openbaar en bijzonder onderwijs en geeft scholen de vrijheid om te kiezen op welke levensbeschouwelijke en/of religieuze grondslag zij lesgeven. Hoe meer onderzoek ik hiernaar deed, hoe meer ik de waarde van artikel 23 in begon te zien. In dit artikel bespreek ik enkele veel terugkomende kritiekpunten. Ik concludeer dat veel zorgen ongegrond zijn en dat we onze vrijheid van onderwijs juist moeten koesteren. 

Segregatie

Verschillende pedagogen en filosofen, zoals Micha de Winter en Hannah Arendt, zien de school als een ontmoetingsplaats waar leerlingen van en met elkaar leren. Als we samen willen leven in de maatschappij moeten we ook leren omgaan met verschillen. Hier rijst vaak het eerste kritiekpunt op artikel 23: komen leerlingen op een religieuze school wel voldoende met andere denkbeelden in aanraking? Volgens de Inspectie van Onderwijs dragen religieuze scholen vaak beduidend minder bij aan segregatie dan openbare scholen. Ook blijkt uit onderzoek dat islamitische scholen juist integratie van moslims in de Nederlandse maatschappij bevorderen, omdat zij vanwege de etnische verscheidenheid integratie vaak extra aandacht geven.

Tegelijkertijd vergroten andere bijzondere, meestal niet-religieuze scholen zoals Vrije Scholen en Montessorischolen, segregatie wél, aldus de Onderwijsinspectie. Deze scholen kiezen voor een andere pedagogische grondslag en vooral theoretisch geschoolde ouders melden hun kinderen aan op deze scholen. Het is goed te beseffen dat artikel 23 ook overheidsbekostiging garandeert voor deze scholen. Afschaffing van bekostiging van dit type bijzondere scholen lijkt echter niet ter discussie te staan, gezien de toenemende populariteit ervan. Bovendien garandeert artikel 23 nu dat álle ouders, ongeacht hun sociaaleconomische achtergrond, vrij kunnen kiezen tussen openbaar en religieus onderwijs.

Indoctrinatie

Een tweede kritiekpunt dat vaak wordt genoemd, is mogelijke indoctrinatie op religieuze scholen. Critici noemen als voorbeelden hiervan het doodzwijgen van de evolutietheorie of het ondertekenen van identiteitsverklaringen op reformatorische scholen. Maar we hoeven volgens onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam niet bang te zijn voor indoctrinatie op religieuze scholen. Allereerst zijn de vrijheden van artikel 23 niet vrijblijvend. De Nederlandse overheid heeft de ruimte voor indoctrinatie enigszins beperkt door curriculumeisen wettelijk aan te scherpen. Sinds 2021 zijn scholen wettelijk verplicht om burgerschap en sociale cohesie actief te bevorderen. Hieronder valt bijvoorbeeld het bijbrengen van respect voor de universele mensenrechten.

Ook adviseerde de Onderwijsraad de overheid recentelijk om beter te handhaven als scholen discrimineren of antidemocratisch gedachtegoed overdragen. Ten tweede merken de Amsterdamse onderzoekers op dat er thema’s en onderwerpen zijn waar onze standpunten over in ontwikkeling zijn. Ze noemen als voorbeeld dat er jarenlang in het onderwijs niet of nauwelijks aandacht is geweest voor het koloniaal verleden van Nederland. Ruimte voor andere meningen kan ons en onze leerlingen dus ook wijzer maken. Als we in ons onderwijs alleen ruimte bieden aan de heersende opinie, indoctrineren we juist zélf.

De mythe van neutraal onderwijs

Het openbaar onderwijs beoogt precies dat podium te geven aan alle meningen en opvattingen in de maatschappij en dus indoctrinatie te voorkomen. Een veelgenoemd voordeel van openbaar onderwijs is dan ook haar vermeende neutraliteit op levensbeschouwelijk vlak. One size fits all gaat echter niet op als het gaat om schoolkeuze. Voor sommige ouders is hun levensbeschouwing, al dan niet religieus, zo’n essentieel onderdeel van hun identiteit dat zij een school met dezelfde religieuze grondslag willen kunnen kiezen. Alleen openbaar onderwijs bieden is unfair jegens deze groep en bevoordeelt seculiere ouders. Als ik de vrijheid heb om bewust te kiezen voor een openbare Montessorischool, waarom zou een religieuze leerkracht dan niet voor een religieuze school mogen kiezen? Bovendien bestaat levensbeschouwelijk neutraal onderwijs helemaal niet.

Vragen over wat goed onderwijs is en wat een goed mens is, zijn niet neutraal te beantwoorden. Zeker in een toenemend seculiere samenleving is het belangrijk leerlingen te leren zelf antwoord te geven op levensbeschouwelijke vragen. Scholen moeten daarom open zijn over hun levensbeschouwing, ook als deze niet religieus van aard is. Net zoals de ene religieuze school de andere niet is, verschillen ook openbare scholen. Zo kunnen ouders een bewuste(re) schoolkeuze maken voor hun kind en kunnen leerlingen zich beter leren verhouden tot wat hun school hen meegeeft aan levensbeschouwelijke opvattingen.

De onderwijskwaliteit van bijzondere scholen

Tenslotte wil ik de onderwijskwaliteit van bijzondere scholen belichten. Het functioneren van religieuze scholen in de praktijk komt in het debat over de vrijheid van onderwijs namelijk vaak maar mondjesmaat aan bod. Hoe staat het eigenlijk met hun onderwijskwaliteit, ten opzichte van openbare scholen? Uit internationaal onderzoek blijkt dat religieuze scholen er beter in slagen om leerachterstanden in te halen dan openbare scholen. Dit geldt ook als er rekening gehouden wordt met de sociaaleconomische achtergrond van leerlingen.

Bovendien zijn er aanwijzingen uit internationaal onderzoek dat religieuze scholen er beter burgerschapsonderwijs geven dan openbare. Ook in Nederland zouden reformatorische en islamitische scholen gemiddeld beter scoren op de landelijke eindtoets. Natuurlijk kunnen er zorgen zijn over de onderwijskwaliteit van religieuze scholen, zoals het Haga Lyceum. Deze school staat dan ook dan ook onder verscherpt toezicht van de Inspectie, net zoals een openbare school met een vergelijkbare onderwijskwaliteit zou staan. Zorgen over de onderwijskwaliteit op religieuze scholen in het algemeen lijken dus ongegrond.

Artikel 23 in de toekomst: hoe nu verder?

Ondanks de meerwaarde van artikel 23, is het belangrijk om scherp te blijven op de implementatie van artikel 23 in de praktijk. Ik zie hierbij drie uitdagingen. Allereerst is het van belang dat de overheid de kwaliteit van álle scholen waarborgt. Het sociale en leerklimaat mag ook op religieuze scholen niet lijden onder de vrijheid van onderwijs. Elke school moet een veilige plek zijn voor zijn leerlingen. Tegelijkertijd moet de overheid voorzichtig zijn in het beperken van deze vrijheid uit naam van grondwetsartikel 1.

Als scholen niet mogen indoctrineren, dan ook de overheid niet. Deze balans is precair en moet onderwerp van maatschappelijke discussie blijven. Ten tweede is het belangrijk om in het debat en in de media proportionele aandacht te geven aan slecht functionerende religieuze scholen. Veruit de meeste religieuze scholen presteren prima en hebben een veilig leerklimaat. Onevenredig veel oog voor excessen beïnvloedt het imago van religieuze, met name islamitische, scholen onterecht negatief.

Ten slotte kunnen scholen, met name openbare, hun levensbeschouwelijke visie nog explicieter formuleren in hun schoolgids en schoolplan. Neutraal onderwijs is geen realistische keuze en one school doesn’t fit all, dus wees helder waar ouders en leerlingen uit te kiezen hebben. Juist in een meer seculiere samenleving is het belangrijk om levensbeschouwelijke vragen niet uit het oog te verliezen. Artikel 23 kan ons helpen die focus te behouden.

1682512759873

Emma van Wezenbeek

Emma van Wezenbeek is masterstudent Pedagogische Wetenschappen aan de VU en leerkracht basisonderwijs.
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.