Het politie-uniform moet volgens de minister neutraal zijn. Dat stelde ze eerder al, en dit herhaalde ze op 28 juni in een interview in De Telegraaf met de aankondiging van nieuwe regelgeving, ondersteund door dit bericht op Twitter:
De kwestie van neutraliteit is een voortdurend terugkerend argument in het debat over de hoofddoek bij de politie. Maar dat gaat voorbij aan het gegeven dat er niet zoiets bestaat als neutraliteit en dat er meerdere opvattingen zijn over hoe neutraliteit ingevuld kan worden. En eigenlijk ook dat dat niet de kwestie is hier. De minister reageert met het interview in De Telegraaf immers op een motie van Lilian Helder van de PVV, waarin het specifiek gaat om een verzoek aan de regering “het dragen van een hoofddoek door politieambtenaren tegen te gaan”. De motie werd in 2022 aangenomen met steun van SP, Lid Omtzigt, VVD, SGP, CDA, BBB, JA21, PVV, FVD en Groep Van Haga. Met andere woorden: het gaat om islam en specifiek om de hoofddoek.
Lifestyle-neutraliteit en islamofobie
De discussie over neutraliteit kent een interessante geschiedenis bij de politie. In de gedragscode (Beroepscode blauw) vastgelegd in 2007, is integriteit de kwestie en telt neutraliteit eigenlijk niet. Sindsdien zien we dat het meer en meer gaat om uitstraling, uiterlijk en gezag. Dit komt dan vooral tot uiting in de Gedragscode Lifestyle-neutraliteit uit 2011. Deze gedragscode is tot stand gekomen onder het kabinet Rutte I, de coalitie van VVD en CDA met gedoogsteun van de PVV. In het gedoogakkoord dat destijds afgesloten werd, kunnen we het volgende al lezen: “In voorschriften wordt opgenomen dat de politie en leden van de rechterlijke macht geen hoofddoek dragen.” Verderop in het akkoord kunnen we het volgende lezen:
“De drie partijen VVD, PVV en CDA verschillen van mening over aard en karakter van de islam. De scheidslijn zit hem in het karakteriseren van de islam als óf religie óf (politieke) ideologie. Partijen accepteren elkaars verschil van inzicht hierover en zullen hier ook op grond van hun eigen opvattingen naar handelen.”
We vinden deze ook terug in het regeerakkoord. Het lijkt dan ook niet vergezocht dat waar de regering Rutte I ook mee zou komen, dit wel de goedkeuring van de PVV moest kunnen wegdragen en tegemoet moest komen aan de verschillende opvattingen over “aard en karakter van de islam”.
In de gedragscode lifestyle-neutraliteit staat dat de politie een “gezagsuitstralende, neutrale en veilige houding” moet hebben. Alsof het woord neutraal nog niet vaag genoeg is, komt daar dan nog uitstraling bij en dat dan in relatie tot ‘lifestyle’. In de gedragscode uit 2011 staat dat “vanwege de bijzondere positie van de Nederlandse politie door politieambtenaren, in contacten met het publiek, in ieder geval afstand dient te worden genomen van de volgende uitingen:
- zichtbare uiting(en) van (levens)overtuiging, religie, politieke overtuiging, geaardheid, beweging, vereniging of andere vorm van lifestyle, die afbreuk doet aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de politiefunctie;
- zichtbare accessoires die op enige wijze voor de politieambtenaar letsel kunnen opleveren;
- zichtbare tatoeages, zichtbare piercings of andere zichtbare opzichtige lichaamsversieringen;
- uitzonderlijke haardracht en/of haarkleur.”
De gedragscode is later aangescherpt voor tatoeages en sluit aan op de nieuwe gedragscode voor de politie Beroepscode politie uit 2013 waarin het ineens wel gaat om uitstraling. De aanscherping voor tatoeages is ook interessant. In de herziene gedragscode staat dat de politie en het publiek schijnbaar neutraal aankijken tegen tatoeages. De formulering van wat in ieder geval vermeden moet worden, luidt nu dan ook (mijn cursivering):
- tatoeages op het aangezicht en zichtbare tatoeages die afbreuk doen aan een gezagsuitstralende, neutrale en veilige houding;
In de toelichting op de code uit 2011 erkent de toenmalige minister van Justitie dat er sprake is van een inperking van de godsdienstvrijheid, maar stelt ook dat dit legitiem is vanwege “het gezag, de neutraliteit en de veiligheid van het functioneren van de geüniformeerde politie”.
Welk mensbeeld zit hier eigenlijk achter?
Op geen enkele wijze echter wordt beargumenteerd waarom een religieuze praktijk, uiting, of symbool inbreuk zou maken op het gezag, de neutraliteit en de veiligheid van de politie. Het is immers niet zo dat vrouwen met een hoofddoek officiële vertegenwoordigers zijn van een religieuze stroming en de belangen van een stroming of organisatie behartigen. We kunnen ook geen politiek-religieuze dan wel een missie wat betreft levensstijl aflezen van de hoofddoek (al is dat precies wat er gebeurt in de rechtvaardiging van deze stap). De stap destijds suggereert ook dat de politie al die jaren daarvoor dus een gebrek aan gezag en neutraliteit had en niet veilig kon functioneren. Daarbij lijkt het op een maskerade-politiek: het gaat om uitstraling, maar niet om handelen? Welk mensbeeld zit hier eigenlijk achter?
Waar het om gaat, en het gedoogakkoord met de PVV en de latere moties van de PVV maken dat ook helder, is om het terugdringen van een zichtbare aanwezigheid van islam en in het bijzonder van een zichtbare aanwezigheid van vrouwen die een hoofddoek dragen. En dat op een manier die binnen het liberaal-democratische bestel moet passen.
De verwijzing naar een ‘lifestyle’-neutraliteit doet precies dat, al dan niet bewust. Enerzijds houdt het rekening met de verschillende benaderingen van religie als categorie die zichtbaar waren in het Rutte I kabinet. VVD en CDA zagen islam nadrukkelijk als religie en de PVV als ideologie. De nadruk op lifestyle overstijgt dat verschil. Tegelijkertijd brengt de nadruk op lifestyle het verbod op een hoofddoek bij de politie ook binnen het bereik van een liberale vorm van islamofobie waarbij er wel degelijk sprake is van islam als een hiërarchisch ijkpunt, maar op een manier die past binnen het uitgangspunt van de wet namelijk dat er geen onderscheid wordt gemaakt. Het betrekken van tatoeages, keppeltjes en kruisjes in deze code maakt dat helder. Het is in essentie dezelfde truc als bij het verbod op de gezichtssluier: daar worden de helm en de bivakmuts specifiek genoemd om het mogelijk te maken dat de niqab en burqa worden verboden. Hier dienen kruisjes en keppeltjes het mogelijk te maken de hoofddoek te verbieden.
Discussie: het uitwissen van vrouwen met een hoofddoek
Een belangrijk agendapunt van de PVV is een Nederland zonder islam. We zien dit duidelijk terug bij de kwestie over de hoofddoek bij de politie en het recente besluit van minister Yeşilgöz daarover. Weliswaar worden het kruis en het keppeltje ook genoemd, maar de discussie is gestart toen het ging om moslims en er is nooit eerder een kwestie gemaakt van bijvoorbeeld agenten die een kruis dragen. Het gaat daarbij niet om alle geloofsuitingen en praktijken van moslims. Immers, dan zou ook de baard eronder kunnen vallen. Dat is niet het geval. Het gaat om kleding die meestal door vrouwen gedragen wordt: een sluier. Op deze sluier wordt vervolgens de betekenis geprojecteerd dat vanwege die sluier de persoon in kwestie zelf niet neutraal zou zijn.
Het gaat hier niet meer om de politie als instituut alleen, of om het gedrag van agenten, maar om het weren van de sluier als expressie van de verkeerde religie. De vrouwen die deze sluier dragen worden gereduceerd tot en afgerekend op een stereotype. Dat stereotype berust op een discriminerende en stigmatiserende aanname die geprojecteerd wordt op de vrouwen: als je laat zien religieus te zijn kun je niet op een neutrale manier handelen. Ze worden dus niet afgerekend op het feitelijke handelen, maar om wie zij zijn volgens de regering. Dat de regering hierin een motie volgt van de PVV is natuurlijk ook een signaal. Neutraliteit betekent voor de PVV: geen islam.
Hier komen we op een belangrijk aspect in deze discussie dat ik tot nu toe niet specifiek belicht heb: racisme en de verstrengeling van opvattingen over ras en religie. Van oudsher worden ideeën over ras gebruikt om menselijk verschil (en jawel mens-zijn zelf) te definiëren en te categoriseren, te reguleren en te monitoren. Daarbij worden altijd mengelingen van ideeën over biologisch, cultureel en religieus verschil gebruikt op zodanige wijze dat het uiterlijk en het innerlijk van mensen verbonden werden. Met andere woorden: uiterlijke kenmerken zoals huidskleur, haar- en baarddracht en kleding, worden gebruikt om iets te zeggen over de onzichtbare innerlijke kenmerken van mensen.
Net als bij huidskleur wordt hier de hoofddoek gebruikt als teken van een dieper liggend aspect: het innerlijke verschil. Huidskleur wordt gezien als markering van de natuurlijke conditie van die persoon, net zoals dat bij de hoofddoek het geval is. De kwestie van zichtbaarheid is ook belangrijk. Het gaat in dit verbod niet om alle vrouwen met hoofddoek bij de politie: “In contact met publiek moet je er neutraal uitzien, zodat mensen tegenover zich qua uniform altijd hetzelfde zien,” stelt de minister. Je mag dus wel ergens in het achterkamertje werken ver weg van het publiek en zelfs in een wervingscampagne van de politie, hoewel dat laatste nu ook wel onder druk zal komen te staan.
Door specifiek moslimvrouwen met een hoofddoek onzichtbaar te maken bij de politie, doet de overheid precies afbreuk aan datgene wat het wil beschermen: de neutraliteit van de politie. Dit alles betekent, zeker gezien de geluiden binnen de politie, geen einde van de discussie, zoals de minister stelde, maar eerder een nieuw begin.
Martijn de Koning stelt als cultureel antropoloog de verkeerde vragen. Vanuit zijn professie zoekt hij naar mensbeelden die achter het hoofddoek verbod zouden zitten. Hij beweert dat er een anti-islam mensbeeld achter zit. Met zijn betoog ben ik het niet eens. Ten eerste, de minister heeft haar besluit NIET verantwoord door te verwijzen naar mensbeelden. De Koning speculeert dus door dat wel te beweren en toont niets aan. Ten tweede, hij begrijpt niet wat neutraliteit is. Hij stelt dat er aangetoond zou moeten worden dat het dragen van een hoofddoek strijdig zou zijn met neutraliteit. Dat hoeft helemaal niet, want dat is het per definitie, zoals de gedragscode terecht aangeeft. Ten derde, door de aandacht te richten op mensbeelden, leidt hij de aandacht af van de eigenlijke vraag: of neutraliteit noodzakelijk is voor het functioneren van de politie als organisatie. Daar heeft hij als antropoloog geen verstand van. Ten vierde, als antropoloog zou hij wel verstand van identiteit moeten hebben, dus moeten weten dat het afwijzen van een hoofddoek niet betekent het afwijzen van de vrouw zelf. In tegendeel, hij ziet niet dat identiteiten contextgebonden zijn dus is een religieuze identiteit ongepast en irrelevant op het werk. De Koning ziet dus over het hoofd dat het gebod van neutraliteit en daarmee het verbod op symbolen die verwijzen naar andere dan de professionele identiteit, ruimte creëert voor moslima’s om erkenning te krijgen op gronden die er toe doen, namelijk werkgerelateerde gronden. De Minister zet ermee de deur open voor inclusie van deze mensen in het corps op gelijke basis als ieder ander. Dat dat onvoldoende is om discriminatie in het korps tegen te gaan, is evident. Maar het zet een stap in de goede richting.
Dank voor je reactie op mijn stuk. Ik ga er kort op in, een uitgebreidere versie met meer uitleg over het neutraliteitsbegrip vind je op mijn blog: https://wp.me/p4VMMx-3Ce
“Martijn de Koning stelt als cultureel antropoloog de verkeerde vragen.”
Het lijkt mij dat we vanuit iedere discipline onze eigen vragen stellen gebaseerd op theoretische en empirische inzichten vanuit die en andere disciplines. Dat antropologen misschien andere vragen stellen (ik heb daar overigens zo mijn twijfels bij) dan anderen, maakt de vragen nog niet verkeerd.
“Vanuit zijn professie zoekt hij naar mensbeelden die achter het hoofddoek verbod zouden zitten. Hij beweert dat er een anti-islam mensbeeld achter zit. Met zijn betoog ben ik het niet eens. ”
Het is geen vaststaand gegeven dat een antropoloog zoekt naar mensbeelden. Dat kan, maar hoeft niet. In mijn geval zoek ik altijd naar praktijken: naar wat mensen zeggen dat ze zouden moeten doen, naar wat mensen zeggen dat ze doen en naar wat mensen daadwerkelijk doen. Dat is in dit geval niet anders.
Dat neemt natuurlijk niet weg dat vragen over mensbeelden wel op kunnen komen. Juist het gebrek aan een inhoudelijke uitleg over waarom religieuze praktijken in strijd zouden zijn met welke vorm van neutraliteit, en de focus die er is op de uitstraling van de politie, roepen dergelijke vragen op. Daar aandacht op vestigen lijkt mij volstrekt legitiem en ook inhoudelijks niks mis mee.
“Ten eerste, de minister heeft haar besluit NIET verantwoord door te verwijzen naar mensbeelden. De Koning speculeert dus door dat wel te beweren en toont niets aan.”
Het klopt dat de minister haar besluit niet verantwoord door te verwijzen naar mensbeelden. Dat zou ook wel opmerkelijk zijn lijkt mij. Waar het in mijn stuk (en in mijn werk over islamofobie in het algemeen) om gaat is hoe moslims bejegend worden. De discussie over een neutrale uitstraling van de politie is aangezwengeld door de PVV die het specifiek heeft over de hoofddoek, streeft naar minder islam en voortdurend moslims problematiseert als existentiële bedreiging voor de Nederlandse dan wel Westerse cultuur en identiteit.
De minister verwijst daarbij wel degelijk naar de moties van de PVV en brengt haar besluit ook (mede) als antwoord daarop. Het lijkt verder een goede academische praktijk om deze zaken in hun context te bekijken en ook niet klakkeloos uit te gaan van formuleringen van een minister.
“Ten tweede, hij begrijpt niet wat neutraliteit is. Hij stelt dat er aangetoond zou moeten worden dat het dragen van een hoofddoek strijdig zou zijn met neutraliteit. Dat hoeft helemaal niet, want dat is het per definitie, zoals de gedragscode terecht aangeeft.”
Ik stel nergens dat aangetoond moet worden dat de hoofddoek strijdig is met neutraliteit. Ik stel alleen dat dat nergens gebeurt. We kunnen in dit debat bij de politie, politiek, commentatoren en anderen meerdere opvattingen terugvinden over neutraliteit en in het algemeen kunnen we drie à vier ideaaltypische invullen daarvan vinden: exclusieve neutraliteit, inclusieve neutraliteit (verder onder verdeeld in: proportionele neutraliteit en compenserende neutraliteit). Dat geeft al aan dat iets nooit per definitie neutraal is of niet neutraal: dat hangt mede af van de ideaaltypische nadruk die men eraan geeft. Hier wordt neutraliteit deels gedefinieerd in oppositie tot religie en in het bijzonder islam. In een uitgebreidere post op mijn eigen blog ga ik daar op in: https://wp.me/p4VMMx-3Ce
“Ten derde, door de aandacht te richten op mensbeelden, leidt hij de aandacht af van de eigenlijke vraag: of neutraliteit noodzakelijk is voor het functioneren van de politie als organisatie. Daar heeft hij als antropoloog geen verstand van.”
Dit is één van de mogelijke vragen inderdaad, maar zeker niet de enige zoals mijn stuk, maar ook die anderen laten zien. Dat een antropoloog geen verstand heeft van dit soort zaken is een nogal boude aanname. Collega-antropologen als Didier Fassin en Cinan Cankaya hebben uitstekend antropologisch onderzoek gedaan met politie-mensen en binnen politie-organisaties.
In mijn geval, hoewel ik me zeker niet beschouw als expert op het terrein van een politie-organisatie, heb ik onderzoek gedaan in een politie-regio naar diversiteitsbeleid waar kwesties over neutraliteit ook aan de orde kwamen. Het stuk is daarbij ook nog eens gebaseerd, onder andere, op gesprekken met enkele mensen uit de politie-organisatie.
“Ten vierde, als antropoloog zou hij wel verstand van identiteit moeten hebben, dus moeten weten dat het afwijzen van een hoofddoek niet betekent het afwijzen van de vrouw zelf. In tegendeel, hij ziet niet dat identiteiten contextgebonden zijn dus is een religieuze identiteit ongepast en irrelevant op het werk.”
Volgens mij laat mijn werk hier maar ook elders zien dat ik juist wel uitga van contextgebonden identiteiten. Juist daarom is de stelling: identiteiten zijn contextgebonden en DUS is een religieuze identiteit ongepast en irrelevant op het werk, onhoudbaar in deze stelligheid en generalisering. (Daarbij als deze irrelevant is, is deze dus ook niet per se ongepast of is de gepastheid/ongepastheid irrelevant).
En ook hier wordt niet inhoudelijk aangetoond waarom religieuze praktijken als het dragen van een hoofddoek (of een kruis) de laatste jaren ineens niet neutraal zijn geworden terwijl het daarvoor amper of geen kwestie was.
Ik schrijf daarbij nadrukkelijk dat niet per se alle moslimvrouwen afgewezen worden. Integendeel, ze mogen figureren in wervingscampagnes en uit het zicht van het publiek werken. Zo worden ze ingezet als lokmiddel en tegelijkertijd onzichtbaar gemaakt.
“De Koning ziet dus over het hoofd dat het gebod van neutraliteit en daarmee het verbod op symbolen die verwijzen naar andere dan de professionele identiteit, ruimte creëert voor moslima’s om erkenning te krijgen op gronden die er toe doen, namelijk werkgerelateerde gronden. De Minister zet ermee de deur open voor inclusie van deze mensen in het corps op gelijke basis als ieder ander. Dat dat onvoldoende is om discriminatie in het korps tegen te gaan, is evident. Maar het zet een stap in de goede richting.”
Het gebod van neutraliteit, althans zoals dat door de minister en de PVV is ingevuld, creëert inderdaad ook ruimte, maar dan op voorwaarde dat vrouwen geen hoofddoek dragen. De voorbeelden uit Engeland en Canada leren ons daarbij dat een hoofddoek zeer goed aangepast kan worden aan het uniform en dat een strikte scheiding tussen religieuze en professionele symbolen en identiteit evenmin een gegeven is. Het stuk is aanleiding om te onderzoeken hoe mensen deze scheidingen al dan niet maken.
Over professionaliteit bij de politie.
Geen enkele organisatie is een afspiegeling van de samenleving. Ook de politie niet. En dat hoeft ook niet. Daar zit het probleem niet. Ook niet dat de politie probeert die afspiegeling toch zoveel mogelijk te realiseren. Maar afspiegeling zegt niets over de professionele attitude van betreffende agent(e). Of juist wel als die laat zien in kleding en gedrag daarvan te willen of kunnen afwijken. Dat is verwarrend voor de burger: Heb ik hier nu een erkende professional voor me of iemand die daar mee rommelt c.q. mee mag rommelen?
Op een operatiekamer kom je ook geen hoofddoeken tegen. Uitsluitend hoofddeksels die de hygiëne bewaken. En nergens anders voor. En zover mij bekend is er ook geen huisarts die het spreekuur met een hoofddoek op doet. Schept mogelijk afstand. De politie moet er dus voor waken ‘ruimte’ of ‘aantrekkelijkheid’ te proberen scheppen voor potentiële politiemensen op grond van niet-professionele argumenten. Daar doe je betrokkenen uiteindelijk gewoon zelf mee tekort: “Oh, je bent hier zeker omdat je hier (wel) een hoofddoek (of zo) mag dragen !”. Vergeet het dan verder maar. Niet doen dus. De aantrekkelijkheid van de politiezorg ligt uitsluitend in haar professionaliteit. Nergens anders in. Wijk daar dus niet van af. Of doe daar wat aan als die kwaliteit niet meer klopt. Maar dus niet zo.
Hans van der Schaaf.
Oud-politiesocioloog.
Dank voor je reactie. Ik ga er hieronder kort op in. Een uitgebreidere versie van dit stuk waarin ik iets meer inga op de opmerkelijke kwestie van neutraliteit, is te vinden op mijn blog: https://wp.me/p4VMMx-3Ce
“Geen enkele organisatie is een afspiegeling van de samenleving. Ook de politie niet. En dat hoeft ook niet. Daar zit het probleem niet. Ook niet dat de politie probeert die afspiegeling toch zoveel mogelijk te realiseren. Maar afspiegeling zegt niets over de professionele attitude van betreffende agent(e). Of juist wel als die laat zien in kleding en gedrag daarvan te willen of kunnen afwijken.”
Ook binnen de politie bestaan er verschillen in de uniformen en de voorbeelden uit Engeland en Canada laten zien dat een hoofddoek uitermate goed afgestemd kan worden op dat uniform. Daarbij is het onduidelijk waarom het dragen van een hoofddoek of kruis zou laten zien dat iemand wil afwijken van de professionele attitude. Temeer omdat er in het verleden nauwelijks discussies hierover zijn geweest en kruisjes en tatoeages met religieuze en spirituele symbolen ook getoond werden.
“Dat is verwarrend voor de burger: Heb ik hier nu een erkende professional voor me of iemand die daar mee rommelt c.q. mee mag rommelen?”
Dit is natuurlijk een interessant punt. Want waar komt het idee vandaan dat dit verwarrend zou zijn voor de burger en als dat inderdaad zo is waarom leidt dat tot die verwarring. Immers de hoofddoek kan makkelijk tot deel van het uniform worden gemaakt in manier van dragen en kleur dus het is dan nog steeds duidelijk dat er een agent voor iemand staat.
“Op een operatiekamer kom je ook geen hoofddoeken tegen. Uitsluitend hoofddeksels die de hygiëne bewaken. En nergens anders voor. En zover mij bekend is er ook geen huisarts die het spreekuur met een hoofddoek op doet. Schept mogelijk afstand.”
Het lijkt mij dat bij een operatiekamer er werkinhoudelijke gronden zijn om geen hoofddoek te dragen (ik weet niet overigens of dat ook daadwerkelijk het geval is).
In het huidige debat over neutraliteit en politie, gaat het voortdurend over de uitstraling (althans sinds 2011, daarvoor was dat blijkbaar veel minder een kwestie).
Het zou kunnen dat er geen huisarts is met hoofddoek (dat lijkt me sterk overigens), maar als dat afstand schept vanwaar dan die afstand? Maar voor wie dan en wat zit daar dan achter?
“De politie moet er dus voor waken ‘ruimte’ of ‘aantrekkelijkheid’ te proberen scheppen voor potentiële politiemensen op grond van niet-professionele argumenten. Daar doe je betrokkenen uiteindelijk gewoon zelf mee tekort: “Oh, je bent hier zeker omdat je hier (wel) een hoofddoek (of zo) mag dragen !”. Vergeet het dan verder maar. Niet doen dus.
Deze kwalificaties zien we ook basis van gender en kleur. Het lijkt me niet dat we de individuen in kwestie verantwoordelijk moeten maken voor die reacties.
De aantrekkelijkheid van de politiezorg ligt uitsluitend in haar professionaliteit. Nergens anders in. Wijk daar dus niet van af. Of doe daar wat aan als die kwaliteit niet meer klopt. Maar dus niet zo.”
Hierbij is ook niet duidelijk waarom een hoofddoek zou botsen met het professionele functioneren van een politie-organisatie. Immers, volgens de politie zelf gaat het bij het uniform om herkenbaarheid, veiligheid en zichtbaarheid. Een hoofddoek hoeft daar niet per definitie aan iets af te doen en kan goed in overeenstemming daarmee worden gebracht.
Daarbij is deze maatregel zo nadrukkelijk gericht op de hoofddoek, dat daarmee ook de schijn van neutraliteit ondermijnd wordt.
Beste Martijn de Koning.
Dank voor je reactie. Die laat duidelijk zien dat je vanuit een theoretisch kader denkt en doet zonder de (politie)praktijk te kennen.
Dit uit zich vooral doordat je niet reageert op: “Daar doe je betrokkenen uiteindelijk gewoon zelf mee tekort: “Oh, je bent hier zeker omdat je hier (wel) een hoofddoek (of zo) mag dragen !”. Vergeet het dan verder maar. Niet doen dus “.
Je hebt het hier over mensen !
Niet over theorieën of zo.