De diepe verbondenheid tussen taal en oorlog kennen we al uit de klassieke oudheid. De Griekse staatsman Pericles vertelt bijvoorbeeld in zijn iconische grafrede waarom zo veel jonge Atheense mannen moesten sneuvelen in de strijd tegen Sparta. Ze gingen niet zomaar dood, liet Pericles de morrende nabestaanden weten, maar stierven voor een democratisch ideaal. Hun dood was een goede dood. De tekst geldt nog steeds als een schoolvoorbeeld van hoe een verhaal een oorlog, en alle offers die daarin worden gemaakt, kan rechtvaardigen.
Een van de bekendste hedendaagse frames, met grote gevolgen voor de recente wereldgeschiedenis, is de reactie van George W. Bush op de aanslagen van 11 september. Deze Republikeinse president heeft de strijd tegen het internationale terrorisme toen niet benoemd als ‘de strijd tegen terrorisme’. Hij heeft die veel zwaarder aangezet als ‘de Oorlog tegen Terreur’ (War against Terror).
Al Qaida en vooral hun leider Osama bin Laden zijn verantwoordelijk voor de gruwelijke aanslagen van 11 september. De oplossing is niet ‘bestrijding van die organisatie’ maar een oorlog tegen Afghanistan (en kort daarna tegen Irak). De onderliggende waarde is niet gerechtigheid – ‘evenredige straf voor de schuldigen voor deze misdadige aanslag’ – maar roept diepgewortelde gevoelens op van vergelding tegen uiteenlopende bedreigingen van ‘vrijheid’.
Door de bril van dit extreme oorlogsframe zie je een wereld verdeeld in terroristen en helden. Bush kon op die manier een extremer beleid voeren, inclusief de legitimering voor privacy-beperkingen en het martelen in Guantánamo Bay. Hij voerde immers geen oorlog tegen Afghanen en Irakezen, maar tegen Terreur.
Democratie versus autocratie?
Een ander voorbeeld: Rusland zet het Westen neer als onchristelijk, pervers, satanistisch, en vol met pedofielen. Rusland is de hoeder van de christelijke waarden en het Westen is een verdorven maatschappij die daar juist tegenin gaat.
Vervolgens reageerde Ursula von Leyen, voorzitter van de Europese Commissie, daar vorig jaar in haar Union of the States-toespraak op met een eigen frame: “Dit is niet alleen een oorlog die Rusland tegen Oekraïne begonnen is. Dit is een oorlog tegen onze energie, tegen onze economie, tegen onze waarden en tegen onze toekomst. Dit gaat om autocratie tegen democratie.” Oftewel: Dit is een oorlog van een hoge morele orde waarbij wij, westerse landen, uiteraard de hoge morele orde vertegenwoordigen.
Hiermee sluit zij aan bij andere westerse politici, Joe Biden voorop. De Amerikaanse president spreekt al sinds zijn campagne over een mondiale strijd van democratie versus autocratie, waarbij tot voor kort de ogen vooral op China gericht waren. Maar dit in essentie neoconservatieve discours, waarin het goede, ‘vrije Westen’ wordt geportretteerd als verwikkeld in een langdurige strijd tegen de kwade buitenwereld, maakt de wereld er veiliger noch democratischer op. Temeer daar de vraag wanneer en hoe deze grotere strijd van democratie tegen autocratie zal eindigen, niet wordt beantwoord.
Eindigt deze oorlog pas als én alle Russen uit heel Oekraïne verdreven zijn én Poetin uit het Kremlin? En gaat daarna de krachtmeting door met de veel machtigere Chinese autocratie, en zo ja, met welk einddoel?
Ook wordt in veel media Oekraïne afgezet tegen situaties in het Midden-Oosten. Zo zei een Britse correspondent aan het begin van de oorlog dat “het ondenkbare is gebeurd in Oekraïne. Dit is geen ontwikkelend derdewereldland. Dit is Europa.” Dat klinkt alsof oorlog inherent non-Europees is, terwijl de geschiedenis toch wel iets anders laat zien.
We noemen dit fenomeen ‘othering’: er wordt vastgesteld wat ‘normaal’ is door middel van een wij/zij-frame. De verschillen tussen twee groepen worden benadrukt, en daarbij is ‘wij’ altijd normaal en positief, en komt de Ander er een stuk minder goed vanaf. In dit geval hoort Oekraïne bij ‘ons’, en zijn ‘ontwikkelende derdewereldlanden’ de Ander.
Hier, in het beschaafde Westen, zou het niet normaal zijn legertanks door de straten te zien rijden en bombardementen te horen. Maar dáár, in de blijkbaar onbeschaafde, onderontwikkelde derdewereldlanden, is dat aan de orde van de dag. Of zo lijkt het in ieder geval, dankzij het discours dat gebruikt wordt rond dit onderwerp.
Dit frame wordt soms bewust en soms onbewust gekozen, maar is altijd schadelijk. Door deze manier van spreken wordt het Westen neergezet als normaal en beschaafd en terwijl de mensen in de ‘zij’-landen gedehumaniseerd en de situaties gebagatelliseerd worden.
Het frame van het democratische goed tegen het autocratische kwaad heeft een hypocriete kant. Want betekent die strijd dat het Westen de banden met dictaturen als Saudi-Arabië gaat verbreken? Integendeel, die worden, met Amerika voorop, juist aangehaald. Zoals we nu ook meer gas gaan halen uit autocratie Qatar. En hoe zit het met die westerse democratieën zelf? Onder Trump, en met de bestorming van het Capitool bleek de Amerikaanse democratie nogal fragiel.
Dat gegeven biedt weliswaar geen enkele rechtvaardiging voor Poetins ongekende aanvalsoorlog, maar maakt het wel lastiger nu moreel hoog van de toren te blazen. En het maakt het frame van democratie versus autocratie als de strijd van goed tegen kwaad minder geloofwaardig. Door het kwaad vooral buiten ons zelf te plaatsen – als de dreiging van een externe vijand – krijgen we bovendien minder oog voor ons eigen democratisch falen.
Gevaarlijke retoriek
Taal is actief betrokken bij gevoelens van angst en andere emoties. Dat lijkt voor de hand te liggen, maar toch zien wij taal vaak niet op die manier. Neem bijvoorbeeld de heersende opvatting over vrijheid van meningsuiting. Die luidt dat je moet kunnen zeggen wat je wil, hoe kwetsend ook. Taal kan immers geen kwaad – het beschrijft alleen, maar doet niks. Maar onderzoek toont aan dat taal neurofysiologische effecten heeft. Woorden en zinnen activeren emotionele netwerken in het brein waarmee taal het beginpunt kan zijn van geweld, ook al is het mogelijk causale verband tussen taal en geweld niet per se rechtstreeks.
Gevaarlijke retoriek begint zelden met direct oproepen tot geweld. Het gaat subtieler: met eufemismen, dubbelzinnigheden en vage verwijzingen. Een woord als ’tribunaal’ is een goed voorbeeld. Niemand weet wat daar nu eigenlijk mee wordt bedoeld, en achteraf kan iemand altijd zeggen dat hij het zo niet had bedoeld. Toch begrijpt iedereen de dreiging die ervan uitgaat. Dat komt omdat we ons kunnen inleven in wat de ander bedoelt. Evolutionair handig, maar het kan in dit geval ook gevaarlijk zijn. Het maakt suggestief taalgebruik mogelijk, zonder verantwoordelijkheid te dragen.
Om die reden zou je kunnen stellen dat vrijheid van meningsuiting niet kan bestaan zonder verantwoordelijkheid. Want taal is niet vrijblijvend, ook woorden kunnen gevolgen hebben.
Hoewel de termen ‘frames’ of ‘framing’ vaak worden gebezigd als negatieve begrippen die betrekking hebben op verdraaiing van de werkelijkheid of manipulatie, zijn frames eigenlijk niets meer dan een reeks van elementen die we ordelijk samenzetten om betekenis te creëren. Frameloze communicatie bestaat dan ook niet.
Maar om niet in de grip te komen of te blijven van schadelijke frames moeten we leren om ze beter te herkennen en hun herkomst te bepalen. ‘Over wiens frames gaat het hier?’ is hierbij steeds de hoofdvraag. Als we het publieke debat leren zien als een strijd om bepaalde frames te laten domineren, en als we het mechanisme van framing goed begrijpen, dan worden we minder vatbaar voor beïnvloeding en propaganda.
Dit artikel komt uit Vredesspiraal, ledenblad van vereniging Kerk en Vrede.